Een paar jaar geleden analyseerde ik in drie essays de Platoonse dialoog Protagoras, geholpen door de interpretatie van Martha Nussbaum in haar werk The Fragility of Goodness. In het laatste artikel stelde ik dat de dialoog, in moderne termen, om de volgende vragen draait:
Is management iets wat onderricht kan worden?
Is management iets wat iedereen kan doen, of een zaak van specialisten?
Is er één maatstaf voor succes in organisaties?
En een variant hiervan:
Verandert een praktijk als er geen kwalitatieve maatstaven meer zijn, maar alleen nog een kwantitatieve?
In de Protagoras blijkt Socrates een vertegenwoordiger van de business school-stroming in onze samenleving. De stroming die ervan uitgaat dat leiding geven, managen, een ambacht is dat je op een school kan leren – door technieken te volgen die op kwantitatieve maatstaven gericht zijn. In de woorden van Matthew Stewart (The Management Myth): bedrijfskundigen en consultants hebben het idee verspreid dat management een soort van technologie is, “een bundel van technieken, gebaseerd op wetenschappelijke observatie, onderhouden door experts, overdraagbaar op studenten.”
Dit is volgens mij een nauwkeurige samenvatting van Socrates’ positie.
Socrates zou bovenstaande vragen dan ook zonder aarzelen als volgt beantwoorden:
Management is iets dat onderricht kan worden.
Management is een zaak voor specialisten.
Er is één maatstaf voor succes in organisaties, of dat nu efficiency, geld, of productiviteit is.
En kwantitatieve maatstaven zijn de enige maatstaven waar je wat aan hebt, omdat je deze tenminste met elkaar kunt vergelijken – omdat er alleen zo een definitief ‘antwoord’ is voor elk probleem.
Xenofon
Nu is bovenstaande weergave van Socrates’ positie afhankelijk van meerdere perspectieven – reden waarom ik het eerste artikel “Lezing van een lezing van een lezing” noemde: lezing van Toine Janssen van de lezing van Martha Nussbaum van de lezing van Plato (van Socrates).
Uiteindelijk steunt mijn hele verhaal daarbij op Plato’s versie van Socrates, waarvan we niet precies weten hoe dicht die bij de historische Socrates ligt. (Over dat thema zijn bibliotheken volgeschreven.)
Er zijn echter ook andere verhalen over Socrates dan die van Plato. Tijdens zijn leven was Socrates het mikpunt van spot voor Atheense komedieschrijvers als Aristofanes (bjivoorbeeld in De Wolken).Na Socrates’s dood (in 399 v. Chr.) schreven meerdere van zijn leerlingen dialogen en herinneringen waarin Socrates figureerde. Helaas hebben we van de meeste werken alleen fragmenten, of soms alleen de titel. De werken van soldaat-historicus Xenofon zijn echter wel volledig bewaard gebleven.
Xenofon behandelt Socrates in vier verschillende werken. Net als bij Plato is er een Apologie en een Symposion (wat erop wijst dat het schrijven van Sokratikoi Legoi een heel genre op zich was), verder een Herinneringen aan Socrates en, waar ik het over wil hebben, een dialoog die Oikonomikos heet. Het feit dat dit Griekse woord de wortel van ‘econoom’ en ‘economie’ vormt, heeft mensen ertoe verleid Xenofons werk als begin van de economische wetenschap te zien, maar dat is niet correct: de dialoog gaat slechts zijdelings over economische zaken als geld, arbeid en productiviteit – en rept met geen woord over begrippen als vraag, aanbod, prijzen of inkomen.
Wat de Oikonomikos wel is: een beschouwing over het beheren van je oikos, oftewel je ‘huis’. En huis moet hier in een brede betekenis worden genomen: je gezin & je woning & je bedienden (slaven) & je dieren & je grond. De beste vertaling van Oikonomikos is daarom misschien wel De landgoed-beheerder.
je zou ook kunnen zeggen: Oikonomikos is het oudste managementboek dat we kennen.
Ik wil hier niet onderzoeken in hoeverre de Socrates van Xenofon verschilt van die van Plato en zeker niet speculeren welke dichter bij de historische Socrates komt. Ik wil gewoon kijken of de Oikonomikos dezelfde kijk heeft op management als de Protagoras en of Socrates bij Xenofon dezelfde antwoorden geeft op de vragen van de inleiding.
Over het ambacht van beheerder
Oikonomikos valt uiteen in twee delen, die waarschijnlijk met een tussenpauze van decennia zijn geschreven. Eerst is er een dialoog van Critobulus met Socrates, waarbij de laatste vragen beantwoordt over het beheren van je landgoed/boerderij. Dan vertelt Socrates van een dialoog tussen hem en een zekere Isomachus, die zijn bezit op voorbeeldige wijze bestiert.
In beide delen komen enkele interessante overwegingen voor, die een licht werpen op onze vragen.
Overduidelijk is dit het antwoord op vragen 1 en 2: management is een ambacht, een zaak van specialisten en een vorm van deskundigheid die geleerd kan worden.
De dialoog begint met de hele zaak expliciet aan de orde te stellen:
Ik hoorde hem eens landgoed-beheer als volgt bespreken. ‘Zeg me, Critobulus,’ vroeg hij, ‘is landgoed-beheer de naam voor een tak van kennis, zoals medicijnen, metaalwerk of timmeren?’
Critobulus bevestigt dit en vanaf dat moment staat de status van management als een vorm van aangeleerde deskundigheid niet meer ter discussie. De rest van beide gesprekken, Critobulus-Socrates en Socrates-Isomachus, gaat er alleen nog over hoe je deze kunst zelf leert en hoe je hem aan iemand doorgeeft.
Minder helder is het standpunt van Socrates en co. over wat succesvol beheer nu inhoudt.
In meerdere passages lijkt Socrates op weg om positieve resultaten op een eenduidige manier te definieren. Vervolgens ontkomt hij er echter toch niet aan om het uiteindelijke doel als meervoudig te omschrijven.
In het begin van de dialoog spelen Critobulus en Socrates met het begrip ‘nuttig’, nadat Critobulus een goede beheerder heeft omschreven als iemand die optimaal gebruik maakt van zijn goederen. Wanneer je niet profiteert van een bezit, een ‘goed’, kan het immers niet werkelijk ‘goed’ worden genoemd.
In het Grieks draait het om de woorden chrestai (bruikbaar, nuttig zijn), chresimos (bruikbaar, nuttig) en chremata (bezittingen, vermogen). Via wat dialectisch gestoei komen Critobulus en Socrates op het idee dat bezittingen alleen echte bezittingen zijn als ze je ten goede komen en als je er iets mee kunt – als het vermogen iets ‘vermag’. Je hebt niks aan een landgoed als je het laat verkommeren – dan is het eerder een last dan een bezit. Anderzijds kunnen zelfs vijanden als een soort van bezit worden beschouwd, wanneer je uit hun bestaan voordeel haalt.
Bezit waarmee je niets weet aan te vangen is dus geen bezit, concludeert Critobulus – tenzij je het verkoopt, want dan heb je tenminste nog het geld, en dat is wel weer echt bezit.
Maar niet als je dat geld slecht besteedt, corrigeert Socrates hem – als je het uitgeeft aan een minnares zodat je lichaam, geest en landgoed beschadigt, hoe kan je geld je dan van nut zijn?
Uiteindelijk, concludeert Socrates, is bezit je alleen van nut als je er door zelfdiscipline het maximale uithaalt en je niet wordt gehinderd door ‘meesters’ als luiheid, zwakheid, onverantwoordelijkheid, goklust, vraatzucht, sex, drankzucht, of domme en dure verlangens.
Op dat punt in de dialoog (einde van het eerste hoofdstuk) lijken we op weg te zijn naar een maatstaf voor het succes van landgoed-beheer, en een logische stap zou zijn die te definieren in termen van productiviteit, geld of efficientie. Die weg gaat Socrates echter niet – en hoe zou hij dat ook kunnen? Volgens alle beschrijvingen is Socrates zijn hele leven op zoek geweest naar het ‘goede leven’ en in die zoektocht past het niet dat je blijft hangen bij wat uiteindelijk alleen maar een middel kan zijn – een welvarend landgoed of een toename van bezittingen.
Op eendere wijze loopt de definitie van bruikbaar-nuttig dood in het tweede deel, waar Isomachus Socrates toont hoe je het meeste profijt haalt uit een huishoudster of een voorman.
Allereerst kies je iemand met zelfdiscipline, die niet beheerst wordt door behoeftes aan drank, voedsel, slaap of sex. Dan train je haar of hem in loyaliteit door voorspoed te delen – de bediende ervaart zo dat het floreren van het huishouden in haar of zijn eigen voordeel is. Een gevoel van verantwoordelijkheid wordt aangeleerd door goed gedrag te belonen en slecht gedrag te bestraffen – niet alleen bij de trainee zelf, maar ook bij de andere bedienden, zodat de nieuwe leidinggevende meteen een gevoel van rechtvaardigheid ontwikkelt.
Aldus opgevoed kan van de nieuwe huishoudster en voorman worden verwacht dat het welvaren van landgoed en eigenaar hun primaire doel zal zijn – de bruikbaarheid van het geheel zal hierdoor toenemen, het landgoed zal de eigenaar ’ten goede komen’.
Zoals Socrates echter eerder in het gesprek met Critobulus tot de slotsom kwam dat zelfs het meest lucratieve landgoed de bezitter niks oplevert wanneer hij de opbrengsten verjubelt, zo moet hij ook hier verder gaan dan de jacht op het nuttige en bruikbare, en aan Isomachus vragen: bruikbaar waarvoor, nuttig waarvoor?
En dan komen we bij Isomachus’ omschrijving van het ‘goede leven’, een bepaling die in niets afwijst van andere opsommingen in Xenofons Sokratikoi Logoi.
Daarom begin ik met het aanbidden van de goden, en wat ik tracht te bereiken in wat ik doe is het voor hen mogelijk maken mijn gebeden te verhoren voor lichamelijke gezondheid en kracht, openbare erkenning, de welwillendheid van vrienden, op eervolle wijze te overleven in een oorlog, rijkdom te vergroten zonder blaam te oogsten.
Het zal duidelijk zijn dat deze elementen van een ‘goed en mooi leven’ niet tot een enkelvoudig ‘goed’ zijn te reduceren (ook al duid je het geheel aan met een porte-manteau woord, kalokagathia, een samenstelling van kalos en agathos, mooi en edel). Ook al stelt Isomachus dat zijn doelen onderling verbonden zijn:
Zie je, wanneer iemand genoeg te eten heeft en de juiste hoeveelheid oefening aanhoudt, zal hij gezond blijven en sterker worden, naar mijn mening; en, wanneer zijn oefeningen training in oorlogvoeren bevatten, zal zijn overleven eervoller zijn; en als hij zichzelf erop toelegt en fit blijft, is het waarschijnlijker dat hij zijn bezit zal vermeerderen.
Zeker. Het is mogelijk dat het streven naar kalokagathia een vliegwiel aanjaagt, en dat er een opwaartse spiraal ontstaat waarbij het ene goed het andere bevordert. Maar net zo gemakkelijk kunnen er tegenspraken optreden tussen de verschillende doelen; kunnen er tegengestelde loyaliteiten optreden (met vrienden/familie versus vaderland, denk aan Antigone); kan het streven naar publieke erkenning afbreuk doen aan een gezond leven (denk burn out); of kan de steun van de goden (lees geluk) worden gegeven aan iemand die zijn welvaart op minder fraaie wijze vergroot.
Op de laatste vraag, of er een eenduidige, kwantitatieve meting van succes bestaat, antwoordt de Oikonomikos (net als de andere geschriften van Xenofon) dus nee – of liever, niet bevestigend. Want het is niet zozeer dat Xenofon’s Socrates een kwantitatieve maatstaf onmogelijk acht, het is eerder dat hij er geen noemt en alleen kwalitatieve, meervoudige criteria vermeldt.
Wat Xenofon’s Socrates meer verbindt met de Platoonse Protagoras van de Platoonse Socrates. En dat is toch opvallend.