Wat is een tuin? Een tuin is een plek waar groei plaatsvindt. Dat lijkt een open deur, maar ik zal proberen uit te leggen waarom het begrip ’tuin’ onverbrekelijk verbonden is met ‘groei’, en hoe die twee concepten samen heel veel zeggen over onszelf, onze maatschappij, onze wereld. Een en ander zal nog duidelijke worden als we tuin/groei tegenover een ander tweetal begrippen zetten – machine/maken.
Groei en tuin
In elke vorm van groei zit een element van spontaniteit, van onvoorspelbaarheid, van creativiteit. Ik kan een beplantingsontwerp maken waarin ik rekening houdt met de grond, de neerslag en de zon – hoe die planten vervolgens gaan groeien heb ik niet in de hand, ik kan die groei maar tot op zekere hoogte manipuleren. Ik kan door bemesting of water geven de groei mogelijk maken, maar ik controleer de groei niet. Zelfs niet als ik de struik of boom snoei, of een klimplant langs een rek geleidt – ik moet dan nog steeds maar afwachten waar de plant een nieuw blad maakt, in welke richting de stengels groeien, kortom hoe de plant de ontelbare factoren die van invloed zijn, zelf vertaalt in groei. Of in stilstand, of in achteruitgang. Want dat gebeurt ook, zoals iedere tuinier maar al te goed weet.
Dingen die groeien, kunnen niet anders doen dan je verrassen. Soms een klein beetje, soms heel erg. Een tuinier weet dat er een verschil bestaat tussen ontwerp en tuin, tussen een beplantingsschema en het uiteindelijke resultaat. En een echte tuinier houdt van die verrassing. Sterker nog: een goed ontworpen tuin is een tuin die een maximum aan spontaniteit en verrassing bevat. Niet in de zin van chaos en wildernis: in een jungle doet geen enkele nieuwe boom ons verrast opkijken. Maar in een afwisselende tuin is er elke vierkante meter een explosie van spontane inventiviteit, van een verrassend resultaat dat onze planning overtreft.
Een tuin is dus een plek waar groei plaatsvindt – waar groei mogelijk wordt gemaakt. Waar ruimte wordt gelaten voor verrassing, voor spontaniteit – en waar die worden gewaardeerd.
Maken en machine
Een plek waar verrassing en onvoorspelbaarheid niet worden gewaardeerd, is een machine.
Elke machine is feitelijk een berekening in drie dimensies: een bewerking van een input die tot een berekenbare, voorspelbare output leidt.
Een machine laat geen ruimte voor spontaniteit. Als een machine een onverwacht resultaat oplevert – zelfs als het onze verwachtingen overtreft – zeggen we dat hij kapot is. We halen de machine dan uit elkaar en proberen te bepalen welk gedeelte van de productie, van de bewerking, vervangen of gerepareerd moet worden.
Dat is het ook, wat een machine is: iets dat in zijn onderdelen uiteen gelegd kan worden en dat, eenmaal correct in elkaar gezet, feilloos zijn werk moet doen.
Een machine groeit niet, een machine wordt gemaakt. En een machine maakt zelf weer, via zijn specifieke bewerking.
Wat een machine doet, moet voorspelbaar en herhaalbaar zijn. En als er iets onverwachts gebeurt, dan moeten we aan de bewerking kunnen zien waar dat onverwachte vandaan komt. Wanneer een computer een fout maakt, gaat een programmeur regel voor regel het computerprogramma na, om te achterhalen waar de fout zit. Dat is heel anders dan bij een tuin, waar we niet precies weten wat de groei veroorzaakt en hoe we die moeten controleren. Maar dat geeft niet, want bij een tuin gaat het niet om de voorspelbare en correcte werking, maar alleen om het resultaat.
Als dat resultaat onze verachtingen overtreft: des te beter. Als dat niet het geval is: probeer het nog een keer!
Om een machine goed te kunnen gebruiken, moeten we zelf ook aan bepaalde verwachtingen voldoen.
Aan de verwachtingen van de machine. Elke machine heeft zekere verwachtingen van de gebruiker, die zijn vastgelegd in een handleiding.
Als ik niet met een touchscreen of een muis kan werken, kan ik geen computer of smartphone bedienen. Als ik water en gemalen koffie niet nauwkeurig afmeet, kan ik geen koffie zetten met een apparaat. Als ik niet handen en voeten op een bepaalde manier coƶrdineer, kan ik geen autorijden.
Elke machine eist van mij een grote mate van voorspelbaarheid, van aanpassing aan de behoeften van de machine. Alleen zo kan de machine zelf op een goede manier zijn werk doen: als ik mijzelf tot op zekere hoogte tot machine maak.
Tuinen of machines?
Het maakt voor onze maatschappij veel uit, of wij onze omgevingen als tuinen of machines zien. Als een school een machine is, betekent dit dat we leerlingen zien als levende vormen van input die op een voorgeschreven wijze bewerkt moeten worden om op als een voorspelbare output de school weer te verlaten. Met een diploma.
Als een kantoor of fabriek een machine is, zien we werknemers als onderdelen van die machine. Ze moeten zich dan zoveel mogelijk aan de regels, de gebruiksaanwijzing van de organisatie, houden. Eigen creativiteit, die de voorspelbaarheid van de organisatie ondergraaft, is dan uit den boze.
Als een ziekenhuis een machine is, zien we mensen als kleine machines die er gerepareerd worden, zoals in een werkplaats. Ze hoeven dan alleen maar uit elkaar gehaald te worden en weer in elkaar gezet. Als dat correct gebeurt zouden ze weer ‘heel’ moeten zijn.
Wanneer we omgevingen als tuinen zien, bekijken we de zaken heel anders. Dan zien we scholen, kantoren en ziekenhuizen als plekken waar zoveel mogelijk creativiteit en verrassing moet bestaan, waar patronen van spontaniteit gevierd moet worden. Dat is wat we met vitaliteit bedoelen.
Niet dat machines en tuinen elkaar geheel uitsluiten. Machines kunnen heel goed in tuinen worden gebruikt. Maar het is een ding om een grasmaaier in een tuin te gebruiken zodat de tuin er wel bij vaart, een ander om een tuin zo aan te leggen dat de grasmaaier overal goed bij kan.
Machines en tuinen zijn niet twee geheel verschillende categorieĆ«n – ze zijn eerder uitersten van een spectrum.
In zekere zin start elke tuin – elke school, elke fabriek, elk ziekenhuis – als een machine. Elke tuin is aangelegd – anders zou het geen tuin zijn, maar een braak liggend stuk land. Of natuur. In die zin is elke tuin gemaakt en niet spontaan gegroeid. Elke tuin heeft een bedoeling, of doorgaans meerdere: dit stukje is om te kunnen zitten, dit om te lopen, dit om naar te kijken. En die bedoelingen zijn afgestemd op de mensen die van de tuin gebruik maken.
Een tuin wordt ontworpen voor mensen, om die mensen op een bepaalde manier te bedienen. Om de mensen de tuin te laten gebruiken. Een tuin achter een hek, die niet gebruikt wordt, voldoet niet aan zijn bedoeling.
Vanuit het tuin-ontwerp gekeken, wordt niet alleen de tuin, maar ook het gebruik van de tuin ontworpen, gepland, voorgeschreven. Je moet wel naar de bodembedekker kijken, maar niet naar de bodem. Je mag wel op het bankje zitten, maar niet op het pad. Je moet op het pad lopen, niet door de perkjes.
De tuin is er voor de mensen, maar als ze de tuin gebruiken, zijn de mensen er ook in een beetje voor de tuin, in de zin dat ze de tuin moeten gebruiken op bepaalde manieren, dat ze zich moeten aanpassen.
Het verschil tussen tuin en machine is dat een tuin wel als machine kan starten, maar dat het geen machine blijft. Zo gauw de tuin is ingericht, wordt spontane groei niet als fout gezien, maar als een gelukkig toeval. Dat kenmerkt de echte tuin. In die zin is een Franse baroktuin zoals bij Versailles of paleis ’t Loo een grensgeval. Een echte tuin maakt ruimte voor verrassing, al in het ontwerp. En pas wanneer de groei in de tuin het oorspronkelijke plan overstijgt, heeft de tuin aan zijn bedoeling voldaan.
Het hoogst haalbare voor een tuin is het als de gebruikers, de mensen en de dieren, zich door de tuin zien uitgedaagd hun eigen spontaniteit naar voren te laten komen. Als ze ‘afwijken van de gebaande paden’. Als een vogel een nest bouwt in een boom. Als een spin een web spint tussen twee struiken. Als een bezoeker een dutje doet op een bank, of een praatje aanknoopt met een onbekende.
Zulke ongeplande ervaringen, gebruiken, ontmoetingen mogelijk maken – dat is het wat een tuin doet. En dat is wat echte groei betekent.