Een paar weken geleden reed in Toronto een 25-jarige man, Alek Minassian, met een busje in op meer dan twintig voetgangers, van wie er tien overleden. Uit een facebook-post leek naar voren te komen dat hij zijn daad zag als het begin van een revolutie, de zogenaamde ‘incel-revolutie’.
Incel staat voor involuntary celibate: onvrijwillig een celibatair bestaan leiden. Incels zijn onaantrekkelijke en/of sociaal onhandige jonge mannen die wel seks willen maar dat niet hebben – en dit de samenleving kwalijk nemen. Of liever: het deel van de samenleving dat wel seks heeft: aantrekkelijke mannen en vrouwen, door incels ‘Chads’ en ‘Staceys’ gedoopt.
Hoeveel incels er zijn, is niet helemaal duidelijk. Journalisten melden dat het radicale deel elkaar treft op internet, in seksistische, racistische en homofobe fora. Het gaat dan in de VS om enkele tienduizenden deelnemers. Veel van de uitingen zijn echter ironisch, zodat moeilijk valt uit te maken wie er een ‘echte’ incel is en wie niet.
Apostel en martelaar van de incel-beweging is Elliot Rodgers, die in 2014 zes mensen doodschoot en dit in een video-boodschap bestempelde als ‘Elliot Rodgers’ wraak’. Hij klaagde daarin dat hij op zijn leeftijd, 22, zelfs nog nooit was gekust en dat hij vrouwen wilde straffen voor een leven vol afwijzingen. Na zijn aanslag pleegde Rodgers zelfmoord.
Net als Rodgers vinden incels dat de samenleving, in de persoon van Chads en Staceys, hun ‘recht’ op seks miskent. Sommige incels vinden dat dit recht door middel van verkrachting en ander geweld mag worden afgedwongen. Ze rechtvaardigen dit met snippertjes wetenschap uit evolutieleer, genetica en psychologie.
The problem with incels
Of het er nu veel of weinig zijn, het feit dat incels überhaupt een herkenbare ideologische groep vormen, zegt volgens mij veel over de huidige maatschappij. De ‘incel-revolutie’ maakt veel duidelijk over
– wat overvloed en schaarste is
– hoe schaarste tot rancune leidt
– waar een revolutie toe dient
In dit artikel wil ik het hebben over schaarste, in de komende twee weken over rancune en revolutie.
Waarschijnlijk zijn er altijd incels geweest – sterker: waarschijnlijk hebben incels lange tijd een meerderheid van de mannelijke bevolking uitgemaakt.
Hoewel we alleen indirect bewijs hebben voor het functioneren van oude samenlevingen van jagers-verzamelaars, zijn er genetische en evolutie-biologische aanwijzingen dat seksuele ’toegang’ tot vrouwen een onderwerp van ‘strijd’ was – tussen mannen en vrouwen, tussen mannen en mannen – en dat die toegang was voorbehouden aan een minderheid van mannen.
Wat bedoel ik met strijd?
Allereerst de inspanning die elke man moest doen om een vrouw in seksueel contact te interesseren.
In een situatie waarbij seks en voortplanting onverbrekelijk samenhangen, hebben vrouwen meer te verliezen bij seks, en minder te winnen. Bij een zwangerschap is de investering van de vrouw onvergelijkelijk groter dan die van de man, dus hebben vrouwen geleerd hun seksuele partners zorgvuldig te selecteren – op goed erfelijk materiaal of zorgzaam ouderschap.
In het kort zijn de seksuele strategieën van mannen en vrouwen als volgt samen te vatten: mannen willen seks met zoveel mogelijk verschillende partners, vrouwen willen seks met een zo goed mogelijke partner.
De ‘strijd’ tussen mannen en vrouwen is de inspanning van een man om een vrouw van zijn geschiktheid te overtuigen, als genetische investering of zorgzame ouder. Een man moet zich aantrekkelijk tonen – in uiterlijk of gedrag.
Dit zou zelfs zo werken als er maar twee mensen op de wereld waren, Adam en Eva. Maar er zijn natuurlijk meer mensen. Er zijn seksuele kapers op de kust.
Vrouwen selecteren mannen en dat betekent dat mannen ook altijd met elkaar wedijveren om de seksuele toegang tot vrouwen. Dat kan indirect zijn, door proberen vrouwen te behagen. Of direct, door dominantie over andere mannen na te streven.
Mensapen, op wie wij het meeste lijken, hebben een reeks van seksuele strategieën en samenlevingsvormen, van dominante mannen met een harem van vrouwen (gorilla’s) tot totale promiscuïteit en gelijkheid (bonobo’s). De situatie bij vroege menselijke samenlevingen was waarschijnlijk eentje daar tussenin – dat weten we uit veelzeggende eigenschappen als lichaamsgrootte (relatief grote mannen wijzen op het belang van fysieke kracht en rechtstreekse dominantie, zoals bij gorilla’s) of sperma-productie (grotere productie is een signaal van ‘vrijere’ seks en een concurrentie tussen zaadcellen – zoals bij chimpansees).
Een andere veelzeggende karakteristiek is dat vrouwen het hele jaar door ovuleren en mensen geen ‘paartijd’ hebben: dat wijst op een bepaalde promiscuïteit, niet op strikte monogamie. Vrouwen wilden dus wel een betrouwbare partner, maar lieten de kans op een aantrekkelijk pakketje zaadcellen niet lopen.
Naar ons beste weten, afgeleid uit deze aanwijzingen, was er dus een minderheid van mannen die seks had en nakomelingen kreeg. De verhoudingen waren echter niet zo scheef als bij gorilla’s en andere dieren met ‘veelwijverij’. Maar incels, mannen die zich voort wilden planten maar daar geen kans voor kregen, waren er zeker en zij vormden noodzakelijkerwijs de meerheid van de mannelijke bevolking.
Omdat vrouwen seksuele partners selecteren is seks voor alle mannen een schaars goed. Dat is wat schaarste betekent: dat je erom moet vechten, dat er winnaars en verliezers zijn. Schaarste is niet een kwestie van hoeveel er beschikbaar is, maar hoezeer je afhankelijk bent van anderen om iets te krijgen.
Schaarste hangt onverbrekelijk samen met macht. Als ik iemand nodig heb om een behoefte te bevredigen, heeft die ander macht over mij.
Seks is noodzakelijk een spel om en met macht. En hoe meer macht meespeelt, hoe meer verliezers er zijn.
In de ‘gorilla’-situatie is er één mannelijke winnaar, de andere mannen zijn verliezers (gorillavrouwen accepteren dit, waarschijnlijk, omdat het uiteindelijk in hun belang is nakomelingen te krijgen met de sterkste en meest zorgzame man). In een bonobo-samenleving is er veel minder strijd, veel minder macht, veel minder schaarste.
Zoals gezegd: vroege menselijke samenlevingen zaten hier waarschijnlijk tussenin.
Bij mensapen hebben mannelijke verliezers verschillende strategieën ter beschikking om met hun nederlaag om te gaan.
Ze kunnen openlijk de strijd met de ‘kampioen’ aangaan. De dood of de gladiolen.
Ze kunnen het alfa-mannetje bijstaan, in de hoop met zijn zegen een paar seksuele kruimels op te mogen rapen.
Ze kunnen proberen stiekem vrouwen te benaderen. (Bedenk, een vrouw die zich zeker weet van haar partner kan het risico van een slippertje best nemen.)
Ze kunnen een vrouw monogamie bieden – in ruil voor een minder sterke partner heeft de vrouw dan wel een betrouwbare verzorger.
Ze kunnen een vrouw – en haar kinderen! – ‘paaien’ met gunsten en cadeautjes.
Ze kunnen de strijd opgeven en buiten de groep gaan leven.
Menselijke verliezers kunnen al die strategieën natuurlijk ook gebruiken en dat hebben ze gedurende duizenden jaren ook gedaan. Feitelijk dienden al deze strategieën om de seksuele strijd minder hard te maken, er de scherpe randjes vanaf te halen. Ten bate van de verliezende man, de familie en de samenleving.
De seksuele oorlog van allen tegen allen is duizenden jaren voorkomen en in de kiem gesmoord (of tot een Koude Oorlog teruggebracht) doordat veel seksuele verbindingen buiten de strijd werden gehouden.
Mannen en vrouwen werden uitgehuwelijkt en hadden slechts beperkte invloed op de keuze van hun huwelijkspartner. Dat voorkam veel wedijver.
Mensen bleven (gedeeltelijk door sociale druk) een heel leven binnen die monogame band en buiten de strijd om seks.
Mensen kozen een loopbaan die een seksloos leven met zich meebracht (sjamaan, monnik, priesteres) maar desalniettemin respectabel was. Ze waren celibatair, maar niet onvrijwillig.
Paradoxaal genoeg: er was veel minder ‘vraag’ en ‘aanbod’ van seks, maar daarom ook veel minder schaarste.
De zogenaamde ‘seksuele revolutie’ maakte een einde aan deze schaarste-beperkende maatregelen.
Vrouwen gingen aan de pil. Ze volgden hoger onderwijs en werden economisch zelfstandig. Ze verlieten slechte huwelijken.
In termen van seksuele selectie betekende dit twee dingen:
1. Het aanbod van seks werd veel groter. Veel meer vrouwen waren in veel meer situaties bereid seks te hebben.
2. Aantrekkelijkheid werd het doorslaggevende criterium om seks te geven en te ontvangen.
Zonder angst voor zwangerschap of economische schade kunnen vrouwen zich de laatste vijftig jaar veroorloven seks te gunnen aan degene die ze aantrekkelijk vinden – en niet aan een minder aantrekkelijk exemplaar dat hen zekerheid en geld biedt.
De minder aantrekkelijke mannen hebben niet langer de uitweg van (gearrangeerde) huwelijken om aan seks te komen. In een wereld van seksuele overvloed hebben zij kennis gemaakt met schaarste.
En daarbij worden de seksuele verliezers meer dan ooit als losers gezien – ook door henzelf. Immers, in een seksueel verzadigde wereld staan zij ‘droog’. En dit droogstaan is niet langer, zoals vroeger, een respectabele keuze, die betekent dat je jezelf op ‘iets hogers’ richt. Het is nu puur een signaal van onvermogen.
Vrijwillig celibaat is dood, dus zijn alle seksloze mannen incels. En een deel van hen is dus kennelijk militant – is rancuneus en revolutionair.
Verwonderlijk is dit niet.
Het fenomeen incel past naadloos in grotere ontwikkelingen en structuren, die ik eerder heb behandeld:
– een samenleving die steeds meer om winnen en verliezen draait
– de verspreiding van statusangst, vooral onder jonge mensen.
Wat ik nog nader wil analyseren, is de manier waarop statusangst leidt tot ressentiment. En ressentiment tot revolutie.
Meer hierover volgende week!