Martin Heidegger citeerde regelmatig een oude spreuk uit het Duitse piëtisme, ‘Denken ist Danken’. Van deze spreuk wil ik graag uitgaan in mijn bezinning op wat herdenken betekent. Herdenken is namelijk zowel een bepaalde vorm van hernemen als een bepaalde vorm van denken, die allebei met dank zeggen te maken hebben.
Piëtisme is een oude term voor vroomheid en stond in de zeventiende eeuw voor een nieuwe stroming in de Lutherse kerk. Die kerk gaf, net als andere protestantse kerken, een religieuze structuur aan lokale gemeenschappen in West-Europa – en bood daarmee een vervanging voor de sociale rol van oude Roomse kerk. Naar de mening van veel protestanten was er echter te weinig aandacht voor de persoonlijke geloofsbeleving, voor de band tussen een individuele gelovige en God. Het protestantisme was, zonder kloosters, arm aan mensen die ‘aan mystiek deden’, zou je kunnen zeggen. Daarom kwamen overal stromingen op die een hernieuwde nadruk legden op die persoonlijke band tussen gelovige en God – op wat zij vroomheid noemden.
In Duitsland heette die stroming piëtisme.
Vroomheid is als begrip in onbruik geraakt, het heeft in onze tijd geen goede naam meer. Wij associëren het vaak met benepenheid en hypocrisie, zoals beschreven in een lied van Jacques Brel, met als titel een term die eveneens in onbruik is geraakt: ‘De Kwezels’.
Brel beschrijft in ‘De Kwezels’ de bekrompen burgers die niet durven te leven, maar vol afschuw kijken naar arbeiders die dat wel doen. Ze lopen alleen maar achter meneer pastoor aan, van mis naar mis, processie naar processie, gekleed in zwart, en gaan met terneergeslagen ogen door de wereld, ‘alsof God onder hun schoenen slaapt’.
Kwezels ‘verwarren liefde met wijwater’, zingt Brel en ik denk dat wij nog steeds zo naar vroomheid kijken: als kwezelarij, als de neiging om schijn belangrijker te maken dan werkelijkheid – het symbool belangrijker dan het ding waarvoor het staat.
Ik wil hier niet een herwaardering van een dergelijke vorm van vroomheid bepleiten. Ik wil een lans breken voor het aloude gevoel dat de basis vormt van vroomheid en dat mijns inziens beter wordt uitgedrukt door het woord piëteit.
Piëteit komt van het Latijnse pietas, dat betekende eerbied voor de belangrijkste zaken in het leven – bij de Romeinen: de voorouders, de staat en de goden.
Piëteit mag een oud begrip zijn en zelden meer gebruikt worden, het corresponderende gevoel is niet uit de wereld verdwenen.
Piëteit is het gevoel dat datgene wat ons is gegeven, eerbiedwaardig is, simpelweg omdat het een gegeven is – omdat het de achtergrond vormt voor ons optreden. Onze wereld, onze staat, onze taal, onze cultuur, onze stad en de familie waarin wij geboren worden zijn niet van onze makelij – wij krijgen dat alles cadeau en we moeten zorgvuldig met dat cadeau omgaan.
Piëteit is het gevoel dat we de wereld, zoals wij die aantreffen, moeten koesteren. Dat we die niet zonder goede reden mogen verstoren.
Als je aarzelt een grasveld te bezoedelen met afval omdat het nog zo smetteloos is, dan voel je piëteit.
Als je schroomt in een lege kerk met luide stem te praten omdat de stilte op een bepaalde manier ‘gewijd’ lijkt, dan voel je piëteit.
Als je bij de wens om op 4 mei een koopavond te houden meteen denkt: maar dat kan toch niet! – dan voel je piëteit.
Het gevoel dat sommige dingen onaantastbaar zijn – of hun aantasting onvoorstelbaar – dat is piëteit.
Piëteit uit zich op twee manieren: positief in verering, negatief in taboes. Je houdt ‘heilige’ zaken in stand door ze te vereren en door hun schending tot taboe te verklaren.
Verering uit je in rituelen. In rituelen toon je eerbied voor wat er vooraf is gegaan. Je herdenkt eerdere handelingen en niet alleen denk je eraan – je herneemt deze handelingen. Je herhaalt ze, niet per ongeluk of onbewust, maar in de volle wetenschap dat ze herhalingen zijn van eerdere handelingen.
Zo is elk ritueel een actief herdenken, een herhalen van handelingen met het doel uit de her betekenis te halen.
In een nationale herdenking is het essentieel dat de betrokkenen niet zomaar wat improviseren, maar dat ze handelen volgens een draaiboek. Dat uitvoeren van een script is geen gebrek aan originaliteit of authenticiteit, geen slaafse volging van het verleden: het is een poging dat verleden als structuur van het heden te gebruiken.
We zien bij de herdenking een koning verschillende rituele handelingen voltrekken. Dat ligt heel dicht bij wat de rol van een koning is, wat een koning traditioneel wordt geacht te doen.
Van oudsher werden koningen gezien als bewakers en bewaarders van de wereldorde. De koning was een (half)god, of op zijn minst een hogepriester, en een onvoorzichtige daad van de koning kon die wereldorde overhoop gooien. Daarom was elk van zijn handelingen nauwkeurig voorgeschreven, tot in de kleinste details. Een protocol reguleerde en ritualiseerde bijna zijn volledige gedrag.
Dat is nu bij onze koning natuurlijk niet meer zo, maar op dagen als 4 mei moet Willem-Alexander zich nog precies aan dat protocol houden, om de ‘orde’, de structuur van 4 mei te bewaren.
Namens ons toont de koning piëteit. Door langzaam en plechtig van de Nieuwe Kerk naar het nationaal monument te lopen. Door daar stil te staan. Door een krans te leggen. Door eerbiedig naar het taptoe te luisteren en naar het Wilhelmus. Door twee minuten stil te zijn.
Zijn gebaren zijn daarbij van een bepaalde mechanische stijfheid – alsof hij wil zeggen: ik beweeg mij nu niet spontaan, naar mijn eigen wil, maar als een werktuig.
En de aanwezigen op de Dam tonen piëteit door de koning en koningin in dit alles eerbiedig te volgen en zelf ook stil te zijn.
En wij tonen piëteit door de uitzending in stilte te volgen.
Samen zeggen we daarmee: wat voor ons kwam, heeft waarde. Wat voor ons kwam, maakt ons tot wat en wie wij zijn. Daarvoor danken wij degenen die voor ons kwamen. Degenen die ons en deze wereld gemaakt hebben.
Wie zijn dat? Onze voorouders, onze staat en onze goden (of, zo u wilt: de Natuur, Moeder Aarde of het universum).
Onze voorouders worden genoemd op het lint van de krans. De staat wordt geëerd door haar hoogste vertegenwoordiger het voorrecht te geven die krans te leggen. En de vorm van de krans symboliseert de kringloop van leven en dood (de Natuur), de rondheid van de aarde en de oneindigheid van het universum.
Zo is elke herdenking tegelijk een zaak van ‘her’ en een zaak van ‘denken’. En samen geven die een vorm van dankzeggen.
Denken ist Danken.
Maar terwijl wij onze voorouders, de staat en de wereld danken dat zij ons mogelijk hebben gemaakt, weten we in ons achterhoofd dat dit bedanken op een bepaalde manier ook nep is. Gespeeld. Wij kunnen de doden bloemen geven, we kunnen muziek voor hen spelen en gedichten voordragen – die doden zijn er niet werkelijk bij, ze kunnen geen cadeautjes in ontvangst nemen en niet genieten van muziek.
Onze herdenking is bedoeld om degenen die voor ons kwamen te bedanken, onze voorouders, onze staat en onze aarde – maar zij zijn geen van allen ‘in persoon’ aanwezig. Dus hoe kunnen wij dan dank zeggen?
Door te zorgen voor degenen die na ons komen.
Onze voorouders deden wat ze deden ten bate van ons, hun nageslacht. Zij stortten kapitaal in een fonds waar wij rente van mogen trekken.
En we eren de geest waarin zij handelden het beste door ons, op onze beurt, te bekommeren om hen die na ons komen. Door de staat met zijn vrijheid – die ons handelen mogelijk maakt – en de wereld met haar kringlopen – die het leven mogelijk maken – door te geven aan volgende generaties.
Sommige filosofen hebben gezegd dat de samenleving wordt bepaald door een – impliciet – sociaal contract. Maar dat is maar de halve waarheid, denk ik. De samenleving wordt niet gemaakt door een overeenkomst als die tussen koper en verkoper, werkgever en werknemer. Om contracten te kunnen sluiten en na te leven moet er eerder al een bepaalde band bestaan. Een mate van samenhorigheid en vertrouwen. Een gevoel van onderlinge afhankelijkheid.
In die omgeving – datgene wat om ons heen gegeven is – kunnen vrijelijk overeenkomsten wordt gesloten en kan een rechtsstaat worden opgebouwd. Een democratie.
Maar de noodzakelijke samenhang, het ‘samen’ in ‘samenleving’, komt eerst. En het is dat ‘samen’ dat wordt versterkt en bewaard door rituelen. Door herdenken. Door piëteit.
Door een denken dat danken is.
Voetnoot
De mensen die protesteren tegen de huidige herdenking omdat die niet voldoende ‘inclusief’ zou zijn, hebben een belangrijk punt. We moeten altijd kritisch zijn op onze herdenking, om te voorkomen dat die een leeg ritueel wordt – om de betekenis van die samenkomst te her-denken.
Waar de actievoerders de mist in gaan, is in hun keuze van middel.
De herdenking verstoren maakt hem niet meer inclusief – het beschadigt alleen de noodzakelijke piëteit van de gebeurtenis.
Stel, het protest werkt en er worden nieuwe, andere slachtoffers officieel op 4 mei herdacht: wie belet dan andere actievoerders om voortaan elk jaar de plechtigheid te verstoren om hun eisen omtrent een nieuwe doelgroep kracht bij te zetten.
Tot we geen herdenking meer hebben, maar alleen nog een grote politieke demonstratie.
Een democratische samenleving is gebaat bij demonstraties, maar heeft ook herdenkingen en andere rituelen nodig. Momenten waarop een gedeeld verhaal wordt beleefd en collectief dankjewel wordt gezegd.
Anders wordt het geheel als een maaltijd waarbij nooit meer samen wordt genoten van wat er op tafel staat, maar alleen nog wordt gevochten over het menu.