6. Misstanden ontstaan door morele blinde vlekken

Posted on 21 mei 2014 in Blog, Featured

6. Misstanden ontstaan door morele blinde vlekken

In de laatste twee blogartikelen heb ik aandacht besteed aan het verhaal van NZa-klokkenluider Arthur Gotlieb. In het eerste artikel formuleerde ik wat vragen die het dossier bij een filosoof oproept. In het tweede artikel probeerde ik greep te krijgen op het geval door het begrip ‘klokkenluider’ te onderzoeken.
Conclusie van dit laatste onderzoek was dat de dilemma’s van een klokkenluider niet vallen ‘op te lossen’. Zijn ze te voorkomen?

Het dossier Gotlieb is natuurlijk ingewikkeld (en de informatie die ik heb gebruikt komt uit krantenstukken, niet uit eerste hand). Maar ik wil toch stellen dat er door dit labyrint een rode draad loopt, als de draad van Ariadne door het labyrint van de minotaurus. Een rode draad die waarschijnlijk bij alle ‘klokkenluider-organisaties’ valt te vinden.
Die rode draad is niet diefstal of corruptie. Het is blind zijn voor de morele dimensie. Het is een blinde vlek in het morele gezichtsveld.

Als ik de berichtgeving over de NZa volg (en er zijn de laatste weken nog wat extra misstanden aan het licht gekomen) ben ik aan de ene kant natuurlijk verontwaardigd. Ik snap dat Gotliebs familie bedroefd en geschokt is.
Aan de andere kant geloof ik geen seconde dat de NZa een soort maffia is, waarin doelbewust misstanden worden verheimelijkt en lastige medewerkers monddood worden gemaakt, of weggewerkt. Was het maar zo, dan zou de NZa een uitzondering zijn. Maar zoals de NZa functioneert, zo functioneren de meeste organisaties. Zoals Gotliebs unitmanager handelt, zo handelen de meeste leidinggevenden.

Na de zelfmoord van Gotlieb zullen alle betrokken partijen zich schuldig hebben gevoeld. Ze zullen zich af hebben gevraagd wat ze anders hadden kunnen doen. Dat doen mensen na dergelijke tragedies. Wat mensen nog meer doen: zichzelf wijsmaken dat hun acties redelijk en gerechtvaardigd waren, ook als dat overduidelijk niet het geval was.
Mensen geven niet graag fouten toe, en als ze zich daartoe toch gedwongen zien, doen ze het meestal in algemene, onpersoonlijke zin. Zoals Eitel Homan, lid van de raad van bestuur van de NZa, het zegt: “Het is niet goed gegaan en het valt niet goed te praten.” En zijn collega, bestuursvoorzitter Theo Langejan, stelt in een reactie: “De gebreken zijn ernstig.”
Amerikanen becommentariëren dergelijke onpersoonlijke schuldbekentenissen met het ironische cliché: “Mistakes were made, but not by me!”

Waarschijnlijk hebben ook Gotliebs directe leidinggevenden en zijn collega’s er in dergelijke zin over nagedacht en gesproken. Zo doen wij mensen dat nu eenmaal, dat hebben psychologen in de laatste decennia overtuigend aangetoond. Zij vatten dit fenomeen samen onder de naam ‘cognitieve dissonantie’ – het onaangename gevoel opgewekt door twee onverenigbare noties in ons bewustzijn. Zoals “ik ben een goed mens” en “ik heb iets slechts gedaan”. Of “ik ben een competente medewerker/manager/bestuurder” en “ik heb gefaald”. Cognitieve dissonantie kent vele vormen, maar ik noem opzettelijk deze voorbeelden, omdat ze het meeste schrijnen. De noties dat wij deugen en dat we competent zijn, zijn namelijk onze twee meest waardevolle overtuigingen, die we het minst graag prijsgeven – en waarbij we het weerleggende bewijs het liefst zo snel mogelijk wegmoffelen.

Dat wegmoffelen doet ons geheugen, dat geen archief is, maar een propagandamachine of een hagiograaf. Het geheugen ‘schrijft’ een ons welgevallige biografie. Het haalt de scherpe kantjes van onze fouten af, het versluiert aansprakelijkheid, het verkleint negatieve en vergroot positieve gevolgen van ons handelen. Zo geeft het ons de mogelijkheid om tegen onszelf te liegen, wat iets heel anders – en iets veel gevaarlijkers – is dan tegen je omgeving liegen. In dat geval weet je nog wat de waarheid is, maar kiest ervoor die niet te spreken. Bij zelfbedrog weet je helemaal niet meer wat de waarheid is.

Zelfrechtvaardiging (van individuen en organisaties) gebeurt achteraf. Je kunt jezelf ertegen beschermen door de controlemiddelen van de wetenschap – bewijzen, onafhankelijke bevestiging, weerlegbare stellingen, logisch redeneren, controle groepen…
Maar dat is achteraf, net als klokkenluiden achteraf gebeurt, en onderzoek door speciale commissies (zoals bij de NZa door de commissie Borstlap). Hoe zit het met de foute daden voordat ze begaan worden? Hoe komen ze tot stand en valt er in dat stadium wat tegen te doen?

Helaas voor ons treedt er bij het handelen en maken van keuzes een soortgelijke werking op als bij zelfrechtvaardiging. Ook bij onze acties is er vaak een kloof: in dit geval tussen wat we ‘zouden moeten doen’ en wat we ‘daadwerkelijk doen’. We weten dat we eerlijk moeten zijn, we willen ook eerlijk zijn, maar als we de kans krijgen, liegen we, stelen we en bedriegen we – meestal in het kleine, soms in het grote. En we komen er bij onszelf mee weg, omdat we meteen na onze daad aan de slag gaan met zelf-rechtvaardigende argumenten: “het was geen leugen, maar slechts een halve waarheid”; “het was maar een klein koekje”; “de anderen spiekten ook!”. En meteen begint ons geheugen de feiten bij te slijpen tot ze alleen onze goede kanten weerspiegelen.

Mensen zijn, helaas, niet zo ethisch als ze zouden willen, als ze denken dat ze zijn. We hebben allemaal blinde vlekken in ons morele gezichtsveld. We doen foute dingen zonder te beseffen dat ze fout zijn, zelfs zonder te beseffen dat er een ethisch probleem is.
We drukken de ethische dimensie weg, bijvoorbeeld door ons blind te staren op het doel. Of door eufemistische taal te bezigen (“Endlösung” voor volkerenmoord, “creatieve destructie” voor massa ontslagen). We oordelen eerst en redeneren pas later naar onze overtuiging toe. We zijn blind voor onze eigen vooroordelen. We laten ons beïnvloeden door honger of vermoeidheid. We trekken onszelf, of de eigen groep, voor zonder dat we dit in de gaten hebben. We denken dat er geen misdaad is als we geen herkenbaar slachtoffer ontwaren. We claimen een groter aandeel in succes dan gerechtvaardigd is. We vergeten rekening te houden met de toekomst. We focussen op kosten en baten.

De gevolgen van al deze vertekeningen, verdoezelingen en versluieringen worden nog verergerd in een organisatie. Organisaties hebben altijd al de neiging om de ethische kant te vergeten, doordat ze op non-ethische (niet: onethische) doelen zijn gericht en volgens normen van efficiëntie worden gerund – en omdat er functionele schotten zijn die het gezamenlijk bespreken van morele problemen moeilijk maken. Een vraagstuk wordt doorgaans gedefinieerd als een probleem in het werkproces, of een marketing probleem, of een financieel probleem, en dan doorgeschoven naar het betreffende departement. Waar is de ‘ethische afdeling’?
Misstanden bij ‘klokkenluidersorganisaties’ zijn in overgrote meerderheid eerder van het non-ethische dan van het onethische soort, eerder van onbemerkt versluieren dan van opzettelijk verduisteren:

– belangenverstrengeling of persoonlijk gewin (blind voor rol eigenbelang)
– gevaar voor gezondheid of milieu (onzichtbaar slachtoffer)
– mismanagement (focus op doel)
– schending voorschriften (focus op kosten/baten)
– achterhouden informatie (beperkt zicht op probleem)
– pesterijen (eigen groep tegenover buitenstaander)
– machtsmisbruik (alle bovenstaande factoren)

Samen vormen deze categorieën ongeveer driekwart van de misstanden die door klokkenluiders worden aangekaart. Slechts één vierde deel wordt gevormd door ronduit criminele handelingen als fraude, diefstal, verduistering, corruptie en het aannemen van steekpenningen.

Dus, wat doen we ertegen, tegen het sluipende onethische karakter van onze keuzes als gevolg van de non-ethische wijze van denken?
In elk geval zijn beroepseden, gedragsregels, straffen/beloningen niet de oplossing. Die gaan er allemaal vanuit dat we al ethisch denken en dat we ons bewust zijn van morele dilemma’s – maar dat zijn we juist niet!
Wetenschap zal ons in dit geval ook niet redden: rationele controlesystemen laten ons oordelen toetsen op hun geldigheid, of ze logisch zijn en in overeenstemming met de feiten. Maar wetenschap kan ons niet zeggen of ze moreel juist zijn, en belangrijker nog: wetenschap kan ons niet dwingen onze oordelen aan morele toetsing te onderwerpen.

Wat kunnen we dan wel doen? Dat leg ik volgende week uit!