68. Onbeantwoorde vragen

Posted on 17 sep 2015 in Blog, Featured, Uncategorized

68. Onbeantwoorde vragen

In 1908 schreef de Amerikaanse componist Charles Ives een stuk voor strijkers, trompet een houtblazerskwartet: The Unanswered Question. Hoewel het maar vier-en-een-halve minuut duurt, is het oneindig intrigerend.

Ives voegde zelf een notitie toe, om uit te leggen wat het werk ‘betekent’. De langzame, zachte drieklanken van de strijkers representeren volgens hem de ‘stilte van de druïden’, die ‘niets weten, zien of horen.’ De solo trompet speelt zeven keer bijna dezelfde frase (afwisselend bes-cis-e-es-c of bes-cis-e-es-b), als de ‘eeuwige vraag van het bestaan’, waarop het blazerskwartet de eerste zes keer een steeds dissonanter antwoord geven. Volgens Ives stellen de houtblazers ‘vechtende antwoorders’ voor, die op een gegeven moment de futiliteit van hun antwoorden inzien en de vraag beginnen te bespotten, om uiteindelijk geheel te verstommen. Waarmee de vraag, na zijn laatste herhaling, onbeantwoord blijft.

Luister zelf:

Zoals echte kunst, valt Ives’ compositie niet tot een schematische samenvatting te reduceren, ook niet die van de componist zelf. En zo zijn er allerlei lezingen van ‘Question’ gegeven, en nog vele meer zijn er denkbaar.

Er zijn mensen geweest die de ‘vraag van het stuk helemaal niet onbeantwoord vonden: zij zagen in het zwijgen van de houtblazers na de zevende trompetsolo een antwoord in de echoënde ‘stilte’ van de strijkers. Geen toenemende dissonantie, maar een sereen opgaan van de vraag in de zee van tonale strijkers.
Leonard Bernstein interpreteerde het werk als een weergave van de strijd tussen tonale (de strijkers) en atonale muziek (de blazers) aan het begin van de twintigste eeuw – een strijd die als vraag wordt geformuleerd: waar gaat muziek heen, in de komende eeuw? Blijft de tonale traditie, als de achtergrond van strijkers in G-majeur, bestaan, of zal de aarzelende atonale (maar ambigue) vraag van de trompet beantwoord worden door de opstandige, vechtende, chaotische stemmen van de houtblazers? In deze lezing is de vraag dus alleen tijdelijk onbeantwoord – de twintigste eeuw gaat er antwoord op geven. De vraag is, in 1908, onbeantwoord, maar niet onbeantwoordbaar.

Bij het vraag en antwoordspel van trompet en houtblazers moet ik zelf ook wel denken aan het langs elkaar heen praten in veel dialogen. Iemand stelt een vraag, die door de gesprekspartner duidelijk niet wordt begrepen; de vraag wordt herhaald; de ander geeft een nieuwe reactie die ook niet als antwoord wordt gehoord; de vraag wordt bij elke herhaling steeds luider gesteld; de ‘beantwoorder’ doet steeds wildere pogingen om de verwachtingen van vragensteller te vervullen, maar vergeefs; de vraag wordt tenslotte nog één keer gesteld, nu weer rustiger; maar de ander heeft het al opgegeven.

Deze lezing kan wat negatief overkomen, maar ik kan er ook een positieve draai aan geven. Zo:
De trompet stelt een ‘vraag’. De houtblazers nemen deze vraag op als een uitnodiging tot improvisatie. Deze improvisaties worden steeds vrijer en wilder, hoewel je, als je goed luistert, steeds flarden van de trompetsolo erin kunt horen. Bij de laatste reactie vindt je vrijwel niets meer terug van de oorspronkelijke aanzet door de trompet – de ‘melodie’ niet, de toonaard niet, het tempo niet, de duur niet. De houtblazers zijn helemaal uit de beperkingen van de openingsvraag gebroken en hebben iets geheel nieuws geschapen.
Op deze manier verbeeldt het werk geen langs elkaar heen praten, maar laat het zien hoe in elk echt gesprek de ander iets nieuws, iets onverwachts kan doen met wat ik inbreng – iets waarin zijn of haar vrijheid naar voren komt.
En die steeds gevarieerdere, rijkere reacties van de houtblazers veranderen in de loop van het stuk ook hoe we naar de trompetvraag luisteren. We horen die de zevende keer heel anders dan de eerste keer. Wat ook weer correspondeert met hoe het in een echt gesprek gaat – omdat de reactie van de ander met terugwerkende kracht datgene, wat ik eerder heb gezegd, verandert. Ja, zonder deze reactie, de interpretatie van de ander, weet ik zelf niet wat ik gezegd heb. En sterker nog: alleen wanneer de ander iets verrassends, iets nieuws doet met mijn inbreng, heb ik zelf echt gesproken. Wanneer de ander slechts herhaald wat ik heb gezegd, of het antwoord precies is wat ik er van verwacht had, dan heb ik niet echt iets gevraagd.

Een laatste lezing.
‘The Unanswered Question’ kan ook worden gehoord als een gesprek waarin een eenvoudige openingsvraag (bes-cis-e-es met c of b als einde) op een steeds andere manier vertaald, ‘bevraagd’, wordt door de houtblazers – waardoor de vraag op een gegeven moment niet meer onbeantwoord is, maar onbeantwoordbaar. Daarmee lijkt het stuk erg op een filosofisch gesprek.
Filosofie draait namelijk niet om het oplossen van problemen, maar om het problematiseren van oplossingen. Niet om het beantwoorden van vragen, maar om het bevragen van antwoorden. En dat is precies wat de houtblazers doen. De vraag bes-cis-e-es-c? wordt omgevormd in f-e-es-d? (fluit) of des-dis-e-f? (klarinet); en bij elke herhaling weten de houtblazers uit de oude vraag nieuwe vragen te puren, die allengs dieper gaan en minder beantwoordbaar lijken, tot ze bij de zesde keer zijn veranderd in een echt filosofische vraag, een vraag die elke hoop op een antwoord logenstraft, maar daardoor juist tot nadenken stemt.
And the rest is silence.