109. Over idolatrie

Posted on 24 jul 2016 in Blog, Featured, Uncategorized

109. Over idolatrie

Wij leven onder de heerschappij van het Beeld – dat betoogde Daniel Boorstin al meer dan een halve eeuw geleden in zijn klassieke boek The Image. Wat hij daarin betoogde was dat ons probleem niet is wat we hebben gedaan met de wereld, maar wat we voor de wereld in de plaats hebben gezet. “We lijden niet op de eerste plaats aan onze ondeugden of zwakheden, maar aan onze illusies.”

Wat Boorstin eigenlijk zegt, is dat onze maatschappij aan idolatrie lijdt. We aanbidden afgoden in plaats van mensen en idealen die echt de moeite waard zijn. We aanbidden niet meer de werkelijkheid, maar het beeld van de werkelijkheid:

Bovenstaand fragment komt uit een satirisch tv-programma van 1963, Zo Is Het Toevallig Ook Nog Eens Een Keer. Peter Lohr beschrijft hier voornamelijk de aanbidding van de TV, maar kijkend door de ogen van Boorstin kunnen we hier een bredere betekenis in zien dan alleen TV-beelden: wij zijn een samenleving geworden die “The Image” in al zijn gedaanten verheerlijkt.

Wat wij eigenlijk voortdurend doen, in onze bull-schijn maatschappij, is het dansen om gouden kalveren. En daarmee bedoel ik niet het gouden kalf als symbool van geld of goud, maar het kalf als afgodsbeeld, als idool.
En het verheerlijken van een beeld, van Het Beeld – dat is idolatrie.

Idolatrie als profanatie
In de bijbel, vooral in het Oude Testament, wordt veel gesproken over idolatrie – het vervangen van het heilige door een beeld van het heilige. Het OT verhaalt hoe het Joodse volk steeds weer tot een dergelijke ontheiliging of profanatie verleid wordt; hoe profeten hen hiervoor waarschuwen; en hoe Jahweh hen hiervoor bestraft.
Het belang van idolatrie wordt onderstreept doordat het verbod erop tot de Tien Geboden behoort, en daar zelfs de tweede plaats inneemt:

Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.

En deze ‘verhaallijn’ is niet uniek voor het Oude Testament: Protestanten hebben katholieken – met hun heiligenverering, hun relikwieën, hun beelden en schilderingen – altijd het verwijt van afgoderij gemaakt; en in de Islam is het vereren van een substituut voor Allah een groot taboe, dat zelfs de verering van Mohammed tot een twistpunt maakt.

Voor ongelovige moderne mensen kan de afkeer van beelden – zeker als die uitmondt in een beeldenstorm – verbazing wekken. Wat is er zo erg aan het offeren voor een plaatsvervangend beeld – aan het dansen rond een kalf of het aansteken van een kaarsje bij een altaarstuk?

Een dergelijke overweging geeft al aan hoe ‘modern’ wij zijn en hoe weinig wij oog hebben voor het heilige – en het verschil tussen het heilige en het profane.
Het heilige, namelijk, is per definitie iets dat niet vervangen kan worden. Het is eenmalig, uniek – Ik ben, die Ik ben, zegt God tegen Mozes.
Wij erkennen deze waarheid impliciet door onze verering van het origineel, bijvoorbeeld in de schilderkunst. Is dit een originele Jeroen Bosch? Dan hoort het in het Rijksmuseum of het Prado, en is het miljoenen waard. Is het geschilderd door een leerling van Bosch? Dan is de waarde maar een fractie en komt het werk ergens in een zijvleugel, of een provinciaal museum – al is het net zo mooi als een ‘echte’ Bosch.

Vervanging van het heilige door iets anders degradeert het heilige tot een middel, een ruilmiddel, in het woord van Karl Marx: een goed. Dat dit een ontheiliging is, moge duidelijk zijn: het heilige kan niet geruild worden en tegelijk heilig zijn.

Beeld als ruilmiddel
Omdat het afgodsbeeld een ruilmiddel, een goed, is, kan het dienen in elke context. Het heilige verlangt een eigen plaats die buiten de wereld ligt – een tempel, een sanctus sanctorum. Of een heilige tijd – een sabbat, een feestdag, een vastenmaand of heilig jaar – die buiten de gewone, alledaagse, wereldlijke tijd ligt. Een idool heeft een dergelijke tijd-ruimte niet nodig.
En zo is de verhouding tussen alle originelen en hun substituten: originelen creëren hun eigen tijd en ruimte, substituten schakelen alle tijd en ruimte gelijk.

Omdat substituten – beelden – uitwisselbaar zijn en van de ene context in de andere kunnen overgaan, wissen ze grenzen tussen contexten ook uit. In de door het Beeld gedomineerde maatschappij zijn er geen duidelijke scheidslijnen meer tussen sport en commercie, reclame en politiek, kunst en entertainment. Alles is de industrie van het Beeld.

Zie bijvoorbeeld hoe de beeldindustrie bij de Olympische Spelen scheidslijnen uitwist tussen sport, commercie, showbusiness en politiek.
In maart berichtte het NOS-sportjournaal over de zogenaamde Media Summit van het Olympische team van de VS – drie dagen in Los Angeles met ontmoetingen tussen 700 journalisten en tientallen sporters. Velen van die sporters hadden zich op dat moment trouwens nog niet eens voor de Spelen geplaatst – ze werden dan ook niet uitgekozen vanwege hun rol in Rio, maar hun aantrekkelijkheid voor de media, hun imago.
Er waren interviews, persconferenties, fotoshoots en opnames voor de campagnes en filmpjes tijdens de Spelen. Wie het item bekijkt, ontkomt niet aan de indruk dat het hier niet om reclame voor de Spelen gaat, maar dat de Spelen zelf reclame zijn. Maar voor wat?

Niet voor sport. Het mag duidelijk zijn: met sport heeft een dergelijk evenement weinig te maken. Des te meer met commercie en entertainment. En nog duidelijker is: een moderne sporter kan zich hieraan niet meer onttrekken, een sportheld moet tegenwoordig ook fotomodel en vlaggendrager voor een sponsor zijn – en voor een natie. Sporthelden gelden als ambassadeurs van hun land en worden na behaalde successen ontvangen door regeringsleiders.
Toen het Nederlands elftal zich niet voor het EK in Frankrijk wist te plaatsen, gingen de reacties gedeeltelijk over de sportieve teleurstelling, maar snel daarna ook over de impact op de sfeer in Nederland tijdens de zomer en de schade aan de economie. Geen straten vol met Oranje vlaggetjes. Geen grote schermen bij horeca-gelegenheden. Geen extra procentje economische groei.
Sport als zodanig bestaat eigenlijk niet meer in onze maatschappij – er is alleen nog een sportief-commercieel-showbiz-politiek complex. Een verstrengeling van beelden. Een mengsel van idolatrie.

En hier kom ik dan ook bij het advies tegen deze verwording, tegen de invasie van onze maatschappij door het bull-schijn complex: houd barrières in stand.
Barrières tussen sport en entertanment. Tussen politiek en commercie. Tussen marketing en cultuur. Tussen medium en message.
Wanneer we de grenzen tussen de verschillende sectoren en sferen van onze samenleving bewaken, verminderen we in elk geval de verspreiding van idolatrie – en daarmee van bullshit en nepgebeurtenissen. Niet dat die daarmee helemaal zullen verdwijnen. Maar misschien zullen ze zich een heel klein beetje in laten dammen. Zodat we niet over een half jaar een Donald Trump aan de macht hebben, of over een jaar Geert Wilders.

O ja: wat daar ook tegen helpt, is niet stemmen op mensen die bij elk tweede woord bullshit uit hun monden laten komen, maar op politici die nog geloven in het verschil tussen waarheid en leugen, tussen feit en fake. Politici die nog de lofrede op de Waarheid onderschrijven van de Engelse staatsman en essayist George Savile, lord Halifax:

Want het gebrek aan handhaving, dat andere wetten lamlegt, heeft geen effect op de Wet van de Waarheid, omdat die haar wortels in hemel heeft, en een intrinsieke waarde die nooit beschadigd kan worden. Ze toont haar grootheid hierin, dat haar vijanden, zelfs als ze succesvol zijn, zich hiervoor schamen; slechts de machtige Waarheid heeft recht op een triomf, niet alleen na overwinningen maar ondanks deze, en kan Victorie zelf van haar stuk brengen; ze kan onderdrukt worden, maar ze behoudt altijd haar waardigheid, ook wanneer ze geketend is. Leugenachtigheid heeft niet genoeg schaamteloosheid om in haar gezicht kwaad te spreken. Ze is zo koninklijk dat de rijkste vijanden zich hoeden openlijk van verraad te spreken. Alle aardse macht kan haar niet uitwissen; ze heeft altijd geleefd; en laat de misplaatste ijver van heersende machten haar tegenstanders ook elke gewenste naam geven, dan maakt zij dat niet alleen lelijk en onbeschaafd, maar gevaarlijk om vol te houden. Ze heeft inderdaad erg teruggetrokken geleefd, soms zo diep begraven dat alleen de meest scherpzinnige mensen een glimp van haar op konden vangen; desondanks heeft ze eeuwigheid in zich, ze kan niet sterven, en van achter de donkerste wolken die haar bedekken, komt ze van tijd tot tijd tevoorschijn met triomfen voor haar vrienden en schrik voor haar vijanden.