115. Een ridder maakt rare sprongen

Posted on 8 sep 2016 in Blog, Featured, Uncategorized

115. Een ridder maakt rare sprongen

Ruim dertig jaar geleden, ik weet niet meer precies in welk jaar, bezocht ik op de Nijmeegse universiteit een lezing van Douglas Hofstadter. In die tijd, het begin van de jaren ’80, was een groot deel van de Nijmeegse filosofiefaculteit waar ik studeerde, in de ban van zijn boek Gödel, Escher, Bach: an eternal golden braid. Voor dit werk over denkprocessen, geïllustreerd met voorbeelden uit muziek, beeldende kunst, wiskunde, biologie, psychologie, natuurkunde en linguïstiek, had Hofstadter in 1980 de Pulitzer Prijs gewonnen. Het was nota bene zijn eerste boek.

In zijn lezing toonde Hofstadter een glimp van zijn nieuwe onderzoek, waarbij hij met het computerprogramma Copycat analogieën probeerde te genereren – en begrijpen.
Copycat werkte met letters. Een typische vraag die het probeerde te beantwoorden was: stel de combinatie abc verandert in abd. Hoe zou je ‘op dezelfde manier’ ijk veranderen?
De meeste mensen zouden hier voor de oplossing ijl kiezen, uitgaande van een regel dat je de rechter letter in zijn alfabetische opvolger verandert. Maar je zou ook kunnen kiezen voor ijd (vervang de rechter letter altijd door d) of ijk (vervang c, als die er is, door d, of doe niets) – of abd (vervang elke reeks van drie letters door abd). Al deze interpretaties zijn verdedigbaar, in die zin dat elke gebruikte regel een mogelijke ‘verklaring’ is van abc»abd. Maar de laatste drie oplossingen zouden door de meeste mensen als ‘wijsneuzig’ of ‘flauw’ worden beschouwd, denk ik.

Een ander voorbeeld van analoog denken dat ik mij na al die tijd nog kan herinneren is de ‘vertaling’ van een paardensprong bij ‘gewoon’ schaken naar een zet in een ander schaakspel – op een ander soort bord. Stel, zei Hofstadter, dat we niet schaak spelen op een bord met vierkante vakken, maar op eentje met driehoekige:

Unknown

Of zeshoekige:

Unknown-1

Hoe zou dit de regel van paardensprongen veranderen?

Unknown-2

Om hier een antwoord op te kunnen geven, zei Hofstadter, is het nodig eerst te bepalen wat een paardensprong (in het Engels, een knight’s move) precies is. Is het een samenstelling van een zo klein mogelijke loperzet (één hokje diagonaal) met een zo klein mogelijke torenzet (één hokje recht)? Of is het een combinatie van twee torenzetten (van  één en van twee hokjes) haaks op elkaar? Of is de ‘essentie’ van een  paardensprong dat hij naar een hokje van een andere kleur leidt? Of dat een paard ergens heen kan springen waar geen enkel ander stuk in één zet kan komen? Of dat hij ‘over’ andere stukken heen kan? Of dat hij op elk veld kan komen?

Waarschijnlijk heb je hier nog nooit over nagedacht, maar het zijn vragen die beantwoord moeten worden om de analogie af te maken.
Andere overwegingen zouden de ‘waarde’ van het paard betreffen: gelijk aan de loper, maar minder dan de toren.

Wat moet een paard ‘meenemen’ van het bord met vierkante velden naar de andere borden? Wat is meer ‘essentieel’ en wat minder? Welke ‘eigenschappen’ je aan een paard op het originele bord toekent, bepalen welke zet een paard op drie- of zeshoekige velden mag doen.

Om dit onderdeel af te ronden: het wordt gemakkelijker als je jezelf het zeshoekige bord niet in twee maar in drie verschillende kleuren voorstelt, zodat je een gelijkmatige verdeling krijgt:

Unknown

 

Paard naar C3, Ridder naar ?
Het idee van de ‘ridder’ is een herneming van (het idee van) de Romeinse cavalerie, via de traditie van de cavalerie van Frankische koningen. Ons woord cavalerie komt ook, net als het Franse chevalier en het Engelse chivalry, uit het middeleeuwse latijn: caballarius, dat zoveel betekent als ‘soldaat te paard’.

Hoewel ‘ridder’, zoals elk concept, door de eeuwen heen van inhoud is veranderd, heeft het sinds de Hoge Middeleeuwen bepaalde typerende kenmerken die we gemakkelijk kunnen opsommen. Deze kenmerken beheersten het denken in de dertiende eeuw en waren nog dominant in de ridder-revivals van de achttiende en negentiende eeuw.

1. Een ridder draagt een harnas en rijdt op een paard (of liever: een strijdros). Een ridder te voet is maar een halve ridder.
2. Een ridder vecht op een eerlijke manier. Weliswaar niet, ironisch genoeg, ‘met open vizier’ (dat zou het doel van de helm deels ondergraven), maar wel met gelijke wapens en op een slagveld dat geen van beide partijen een voordeel biedt. Bij een ‘riddergevecht’ denken we daarom allereerst aan het toernooiveld, waarop twee ridders met geheven lansen op elkaar afstormen.
3. Een ridder vereert vrouwen. Al spelen ze in de oorlog een onbelangrijke rol, de ridder idealiseert ze als pure maagd, onbereikbare echtgenote of te beschermen weduwe.
4. Een ridder is trouw aan zijn leider en aan diens comitatus, de groep van volgelingen die samen ten oorlog trekt. Hij offert zich graag op voor zijn leenheer of zijn krijgsmakkers.
5. Een ridder is puur – in seksuele en in hygiënische zin. Ridderlijk betekent kuis – zowel seksueel zuiver als lichamelijk schoon, gewassen, netjes.

Bovenstaande kenmerken van ridderlijkheid komen uit een essay van de Amerikaanse socioloog Paul Fussel, The Fate of Chevalry and the Assault upon Mother (1988). Fussell schetst herin hoe het idee van de ridder, dat intact het begin van de twintigste eeuw haalde, in die eeuw teloor is gegaan. Hij gelooft dat het einde van het ridderideaal het sluitstuk van eeuwen van secularisatie vormt – versneld door de desillusies van beide wereldoorlogen. Onze huidige manier van oorlogvoeren is geen kwestie meer van amateurisme maar van professionaliteit, geen zaak meer van heldhaftig individualisme maar van collectieve logistiek.
Onze oorlogsboeken zijn niet romantisch meer, maar ironisch. Ze verheerlijken niet meer, maar ontmaskeren.

En toch zijn er elementen van ridderlijkheid bewaard in moderne verschijnselen, in twintigste-eeuwse figuren en praktijken. Eén voorbeeld is de overleving (en betekenisverandering) van het woord ‘cavalerie’. Werd het oorspronkelijk slechts gebruikt voor troepen te paard (en niet op ezel, olifant of kameel), die ook in het zadel vochten (en niet afstapten, zoals de dragonders, de bereden infanterie), gaandeweg werd het simpelweg gebruikt voor het meest mobiele onderdeel van een strijdmacht – tegenwoordig doorgaans de tanktroepen. Zo heeft het begrip de (veranderende) tijden overleefd.
Denk hierbij aan Hofstadters lessen: wat is de analogie tussen caballarius en tank(bemanning)? Een opvallende, maar niet zo belangrijke overeenkomst is het silhouet: de vooruitstekende lans van de ridder/cavalerist en de vooruitstekende loop van de tank. Maar iedereen die de analogie op deze manier verdedigt, denkt te oppervlakkig en, op een paradoxale manier, te letterlijk.
Een al beter verdedigbare overeenkomst is die van de bepantsering. Een ridder in een harnas heeft zeker veel gemeen met een tankcommandant in een tank (in het Duits: Panzer!).
Doorslaggevend bij de analogie cavalerie-tanktroepen is echter de rol die ze beide in een groter verband spelen – in het samenspel met de statische artillerie en de infanterie die weliswaar mobiel is, maar slechts een klein terrein bestrijkt. De cavalerie is, te paard of met een tank, het onderdeel dat snel grote afstanden kan overbruggen, dat doorbraken kan forceren en benutten, dat kan afsnijden en omsingelen; dat bij een opmars kan verkennen, bij een terugtocht kan afschermen; dat door een ‘shock aanval’ de tegenstander kan ontredderen.

Wie zich dus afvraagt: wat is het moderne equivalent van de cavalerie? dient dus naar ‘diepe’ overeenkomsten te kijken, naar rol en functie.
Natuurlijk kan een begrip naar ons idee best samenhangen met bepaalde uiterlijkheden: zo ‘hoort’ ridderlijkheid voor ons bij glanzend ijzer en glas in lood; bij kantelen, ophaalbruggen, wimpels. Als ik zeg dat er een ridderlijk trompetgeluid is, weet iedereen wat ik daarmee bedoel. Ongeveer dit:

‘Ridder’ is een begrip is met vloeiende grenzen; of herautgeschal centraal staat of meer aan de rand, moge duidelijk zijn. En zo zullen we het waarschijnlijk ook eens zijn over paard (centraal) en minstreel (rand). Maar paard en harnas? Lans en zwaard?

Vloeiende begrippen en creatieve analogieën (ook de titel van een boek van Hofstadter uit 1995) zijn cruciaal in menselijk denken en ik deel Hofstadters idee dat een beter begrip van deze zaken een beter begrip van ons denken betekent.
Daarom wil ik nog even verder gaan met de verkenning van analogieën – en voor de continuïteit, met analogieën van ‘ridder’ en ridderlijkheid.
Volgende keer: wie is de moderne ‘ridder’? En ik wil alvast verklappen: het is niet de tankcommandant.