414. Schaarste en schismogenese

Posted on 9 mrt 2023 in Blog, Featured

414. Schaarste en schismogenese

In hun interessante en populaire werk over de oergeschiedenis van onze samenlevingen, The Dawn of Everything, gebruiken David Graeber en David Wengrow een oud begrip dat negentig jaar geleden werd ontwikkeld maar sindsdien in de vergetelheid was geraakt: schismogenese. Schismogenese staat in hun boek voor een ontwikkeling waarbij samenlevingen zich tegen elkaar afzetten door sommige zaken niet van elkaar over te nemen – zelfs niet als aan die import een aanwijsbaar voordeel zou zitten. De onderlinge verhouding van deze samenlevingen komt dus neer op een gedeeld systeem van verschillen.

Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken aan aangrenzende culturen van landbouwers en jagers-verzamelaars, waarbij de laatsten wel zien welke voordelen landbouw heeft, maar nadrukkelijk een ander pad kiezen en zich als niet-landbouwers afficheren. Of twee naburige samenlevingen die wel en juist niet slaven houden. Of twee groepen die worden gedefinieerd door de verschillende goden die ze aanbidden, met verschillende rituelen en voedingsbronnen.

The Dawn of Everything haalt antropoloog Marcel Mauss aan om de kern van deze ontwikkeling te beschrijven:

Maatschappijen leven door van elkaar te lenen, maar ze definiëren zichzelf eerder door de weigering om iets te lenen dan door de aanvaarding.

De klassieke verhouding van twee samenlevingen die zichzelf door hun tegenstelling definiëren is die tussen Athene en Sparta. Athene was 2500 jaar geleden, voor zichzelf en anderen, vooral wat Sparta niet was: zeemacht, kosmopolitisch, commercieel, luxueus, democratisch, stedelijk, wispelturig. En Sparta definieerde zichzelf als het tegendeel van Athene: landmacht, xenofoob, autarkisch, spaarzaam, oligarchisch, dorps, laconiek (welk woord rechtstreeks afstamt van de regio Laconia, waarvan Sparta de hoofdstad was).

Volgens Graber en Wengrow worden samenlevingen ten dele gevormd door economische factoren, organisatorische geboden en culturele betekenissen – maar voor een groter deel doordat ze zichzelf bouwen en voortzetten met betrekking tot naburige maatschappijen, van wie ze zich willen onderscheiden. Nederland definieert zichzelf met betrekking tot Duitsland en België (en een beetje Engeland en Frankrijk). België handhaaft zich als iets dat – letterlijk en figuurlijk – tussen Nederland en Frankrijk in ligt. Elke samenleving kiest er op een bepaalde (misschien onbewuste) manier voor om in sommige zaken af te wijken van de buren – in economische, politieke, culturele, militaire of religieuze zin. Die keuze begint doorgaans met kleine verschillen, maar deze worden in de loop van de geschiedenis steeds groter, in een proces waarbij elke ontwikkeling in samenleving A een reactie in samenleving B uitlokt. Wordt A meer afhankelijk van de landbouw, dan zet B nog meer kaarten op de jacht. Wordt A meer hiërarchisch, dan klampt B zich des te fanatieker vast aan gelijkheid. Bouwt A steeds grotere steden, dan trekt B zich des te nadrukkelijker terug in geïsoleerde dorpen.

Dit proces van groeiende differentiatie is wat we schismogenese noemen

Gregory Bateson

Schismogenese is, zoals gepresenteerd in The Dawn of Everything, een wederzijdse aanpassing van twee partijen in een gemeenschappelijke ontwikkeling die tot steeds meer divergentie leidt. Samenleving 1 vertoont steeds meer X, waarop samenleving 2 steeds meer Y laat zien. X en Y (of dit nu een soort van gedrag, een vorm van levensonderhoud, een politieke structuur of een interpretatie van de wereld betreft) vullen elkaar aan, ze zijn complementair.

In The Dawn of Everything gebruiken Graber en Wengrow alleen deze vorm van schismogenese voor hun analyse. Ze tonen hoe in een verhouding (tussen samenlevingen) verschillen worden uitvergroot en de asymmetrie tussen beide partijen toeneemt.

Er is echter ook een andere vorm van schismogenese waarbij dat niet gebeurt, eentje die niet complementair en asymmetrisch is: dat is de symmetrische schismogenese.

Beide vormen, complementaire en symmetrische schismogenese, zijn de geesteskinderen van de Engelse antropoloog Gregory Bateson. The Dawn of Everything wijdt een halve pagina aan zijn invloed – en behalve dat dit wat weinig is voor de herkomst van het dragende idee van het boek, is het ook jammer voor de lezer, omdat Graber en Wengrow vervolgens de symmetrische schismogenese geheel negeren, terwijl Bateson ze altijd samen behandelt wanneer hij verhoudingen analyseert.

Bateson was in zijn leven in tal van wetenschappelijke disciplines actief (biologie, psychologie, cybernetica, filosofie) maar het was als antropoloog dat hij zijn ideeën over schismogenese ontwikkelde.

Als onderzoeker bij de Iatmul-stam in Nieuw-Guinea in 1935 bestudeerde Bateson het aanvankelijk raadselachtige Naven-ritueel, waarbij prestaties van een jongen of meisje (een eerste visvangst of verzameling van taro-meel) werden gevierd door een uitbundig ritueel waarbij mannen zich als vrouwen verkleedden en gedroegen, en andersom. In een poging om het verschijnsel van Naven te begrijpen probeerde Bateson het ethos – de karakteristieke geest – van de Iatmul-mannen en -vrouwen te analyseren, en daarbij viel hem op dat mannen onderling vooral een symmetrische wedijver toonden, een soort wapenwedloop van trots en roem, terwijl mannen en vrouwen jegens elkaar duidelijk complementair, aanvullend gedrag lieten zien. En Bateson zag hoe dit gedrag zichzelf versterkte door wat we tegenwoordig feedback zouden noemen: de strijd tussen Iatmul-mannen leidde tot meer strijd, die weer tot meer strijd voerde. En exhibitionistisch gedrag van mannen leidde tot bewonderend toeschouwerschap bij vrouwen, wat weer tot meer haantjesgedrag leidde, wat meer bewondering bij de toekijkende vrouwen uitlokte. Beide ontwikkelingen, de symmetrische en de complementaire, waren progressief – leidden to steeds grotere veranderingen – maar bij de symmetrische schismogenese werden de verschillen kleiner, bij de complementaire groter.

Bateson concludeerde dus dat er twee patronen van verandering zijn in onderlinge relaties: gedrag kan hetzelfde gedrag uitlokken (assertiviteit van A voert tot assertiviteit van B) of ander, aanvullend gedrag (assertiviteit van A leidt tot onderwerping van B). Opscheppen van de ene gesprekspartner kan leiden tot opscheppen bij de ander (nee, moet je mij zien) , of tot bewonderend luisteren (meen je dat, wat geweldig!). En beide vormen van respons voeden het oorspronkelijke gedrag, dat versterkt wordt herhaald en weer tot een sterkere respons leidt, enzovoort.

Symmetrische patronen zijn bijvoorbeeld wederzijds opscheppen, overtroeven met geschenken (de beroemde potlatch), bluffen, dreigen, wapens verzamelen – een wapenwedloop is misschien wel de meest zuivere vorm van een symmetrische schismogenese. Complementaire patronen zijn die tussen verzorgen en verzorgd worden, exhibitionist en voyeur, een stampvoetend kind en de ouders, of een wantrouwige partner en eentje die zijn trouw bezweert.

Deze tweezijdige relaties kunnen bestaan tussen landen, culturen, religies, klassen, geslachten…

Én-én

Wat Batesons analyse onderscheidt van die in TDoE is zijn overtuiging dat je symmetrische en complementaire relaties altijd naast elkaar vindt. Het is niet óf symmetrisch óf complementair, maar én-én. Mensen verhouden zich ten opzichte van het ene individu symmetrisch, ten opzichte van het andere complementair. En hetzelfde geldt voor dieren.

Een fraai voorbeeld van die samenhang zie je in de seksuele selectie van blauwborsten. Die selectie omvat enerzijds een symmetrische schismogenese tussen de mannetjes, waarbij ze wedijveren met de felste kleuren veren en het meest opvallende gefluit, en een complementaire schismogenese tussen mannelijke en vrouwelijke vogels, waarbij de eerste steeds feller gekleurd en luidruchtiger worden, en de tweede steeds minder kleurig en stiller. Een dergelijke mix van symmetrisch en complementair zien we op veel plekken in het dierenrijk als het om voortplanting gaat – en ook bij de mens, natuurlijk.

Nog een belangrijk punt van Bateson: afgescheiden van elkaar brengen de beide soorten schismogenese het risico van escalatie met zich mee. Beide patronen hebben elkaar nodig, als tegenwicht. Zo kan een scheut complementariteit de spanning uit een symmetrische verhouding halen, zoals wanneer iemand in een slaande ruzie plotseling begint te lachen of de handen opwerpt om zijn opgave te signaleren. En waar een complementaire verhouding in ongezond machtsvertoon lijkt te verharden kan het opluchten als er even een symmetrische situatie wordt geschapen – zoals wanneer de normaal zeer hiërarchische directeur meedoet met een spelletje tafeltennis op de personeelsdag.

Ik heb eerder op deze plek veel geschreven over macht en schaarste, en ik ben ervan overtuigd dat hun verhouding heel veel lijkt op die tussen complementaire en symmetrische schismogenese. En dus denk ik ook dat we tal van maatschappelijke vraagstukken die om macht en schaarste draaien kunnen verhelderen door ze met Batesons instrumenten te bezien. Dat zou een nieuw licht kunnen werpen op tal van oude en nieuwe relaties en conflicten: die tussen mannen en vrouwen, jong en oud, stad en platteland, Rusland en Oekraïne…

In de komende weken wil ik Batesons inzichten toepassen op enkele moderne kwesties.