340. Verlichten

Posted on 15 jun 2021 in Blog, Featured, Uncategorized

340. Verlichten

Vorige keer heb ik uitgelegd waarom het begrip ‘verlichting’, zoals gebruikt in oude Indiase tradities, mij weinig aanspreekt. In het kort: ik geloof niet in de drie voornaamste uitgangspunten van hindoeïsme en boeddhisme, namelijk de leer van de wedergeboorte, het idee van leven=lijden en de nadruk op verlichting als kennis in plaats van als handelen.

Er is echter wel een begrip van verlichting waarin ik mijzelf herken. Die invulling beziet verlichting niet als een voltooid proces, maar als een praktijk. Niet als een voltooid deelwoord (ik ben verlicht) maar als infinitief (wij trachten te verlichten). Niet als stellende trap (verlicht) maar als vergrotende trap (lichter).

Motto
Toen ik studeerde, was de muziekstroming Neue Deutsche Welle een populair fenomeen. Duitstalige popliedjes, geïnspireerd door de Britse New Wave, verschenen in de Nederlandse hitlijsten. 99 Luftballons van Nena. Kristallnacht van BAM. Duitse artiesten traden veelvuldig in Nederland op en meerdere heb ik in Nijmegen live horen spelen. Nina Hagen. Palais Schaumburg. Kowalski.

Mijn favoriete act in de Welle was Andreas Dorau, die rond zijn twintigste een paar briljante platen met superaanstekelijke kindermuziek uitbracht. Zijn grootste hit was Fred vom Jupiter, maar mijn persoonlijke favoriet was Die Welt ist schlecht, das Leben ist schön, met het voor mij onweerlegbare refrein

Die Welt ist schlecht, das Leben ist schön
was ist darin nicht zu verstehen.

Natuurlijk, dacht ik toen ik deze regels voor het eerst hoorde. Zo zit het. De wereld is slecht, dat zien we voortdurend om ons heen. Daarvan zijn we doordrongen als we ’s ochtends de krant openslaan. De belastingdienst zuigt ouders leeg en cryptomunten slurpen fossiele energie. We vergiftigen de atmosfeer en dictators vergiftigen hun burgers.
Maar tegelijk is het leven ook mooi. Wanneer ik de ogen opsla van de krant en naar buiten kijk, zie ik de rozen bloeien. Een koolmeesje fladdert door de tuin en landt in de heester. De wind doet de populieren in de verte deinen.
Das Leben ist schön.

Sinds ik het nummer van Andreas Dorau voor de eerste keer hoorde, bijna veertig jaar geleden, heb ik het altijd als mijn officieuze levensmotto beschouwd. vandaar ook dat de tragikomische of kometragische kijk op het leven mij zo aanspreekt.
Ooit moet het lied op mijn uitvaart worden gespeeld.

Verlichting
Natuurlijk, het is niet altijd zomer, niet altijd mooi weer, niet altijd zo rustig en vredig. Op andere plekken in de wereld is het nu winter. Of oorlog. En zelfs hier zijn er problemen – daar staat de krant immers vol mee. En de tuin zit ’s nachts vol met slakken, dat zie ik aan de sporen.

Maar voor die moeilijke momenten hebben mensen instrumenten van ‘kunstmatige’ verlichting geschapen, om zich in de kou te verwarmen, in het duister te verlichten. Muziek. Poëzie. Beeldende kunst. Verhalen. Godsdienst. Om het leven lichter te maken – lichter zowel in de zin van helderder als van gemakkelijker te dragen.

Ik denk bijvoorbeeld aan de poëzie die we in Nederland light verse noemen, naar de Engelse voorbeelden van Lewis Carroll of Edward Lear. (Drs. P., een befaamd beoefenaar van het genre, heeft hiervoor overigens de term ‘plezierdichten’ gemunt.)
In Nederland zijn, naar mijn mening, Keest Stip en John O’Mill de kampioenen van het light verse. Kees Stip heeft natuurlijk honderden prachtige dierengedichten gepubliceerd onder de naam Trijntje Fop. Zoals

‘Ach,’ sprak een eendagsvlieg te Doorn,
‘hoe heerlijk is het ochtendgloren
en hoe verrukkelijk het uur
waarop het laaiend zonnevuur
verstild ter kimme wordt gedreven!
Men moest twee dagen kunnen leven.’

Mijn favoriete Stip-werk is echter Hongerhulp:

Dank u lieve mensen.
Wat is er nog te wensen?
Dwars door de woestijn
waar nog geen wegen zijn
hoor je ze bonken en bonzen,
wagens vol met onze
zelf voldane schuld.
Kijk hoe de kleine smult.
Wat zegt u meneer?
Smult de kleine niet meer?
Wat een slechte eter.
Volgende keer beter.

Over de meesterlijke vondst ‘zelf voldane schuld’ zou ik al een heel artikel kunnen schrijven, maar dat zal ik hier niet doen.

Mijn favoriete plezierdichter is echter denk ik toch John O’ Mill (op zeer lichte wijze een pseudoniem van Jan van der Meulen). Van hem komt mijn favoriet light verse dat ik niet kan lezen of voordragen zonder glimlach, Of Mice and Men (de verwijzing vaar John Steinbecks tragische meesterwerk maakt de titel helemaal geweldig):

Kleine muisjes hebben kleine wensjes
Beschuitjes met gestampte mensjes.

Maar O’Mill heeft ook langere gedichten geschreven die vol zitten met blij makende vondsten. Dit is daadwerkelijk light verse – niet in de zin dat het lichter is aan inhoud (zoals Cola light), maar in de zin dat het ons leven lichter maakt.
Neem bijvoorbeeld Le Quattro Stagioni:

LENTE
Als de lieve lente, nog blauw van de kou
op blote voetjes nadert
en het dorgevroren heidegrauw
met voorjaarsgroen dooradert
dan neurie ik met de lente mee:
Zippedie Doeza! Zippe die Deej!

ZOMER
Als ’t laaiend paar van de zonneheide
koper spettert uit de brem,
wolkjes langs den einder glijden
als Muzen in een ponytram,
dan juich ik met de zomer mee:
Hup karolientje, Hatsjie Kie Dee!

HERFST
Als de wind de kruin der bomen kaalt
en hun ribben zichtbaar worden,
het spreeuwenheer weer nederdaalt
in wildgevlerkte horden
dan klaag ik tot de herfst rondom:
Diederom Dijen, van Diederom Dom
!

WINTER
Als de raaf zijn vloek door de Kerstnacht krast
om ’t Stille, ’t Heilige te tarten,
de pater de non met stuifsneeuw wast
en de motor niet wil starten,
dan huil ik met de wolven mee:
Tatta Tarara Boem Die Jee!

Hier gebeurt elke regel wel iets waarvan ik vrolijk word. Bijvoorbeeld dat de lente een jaargetijde is voor neuriën, de zomer voor juichen, de herfst voor klagen en de winter voor huilen: hoe raak is dat niet getroffen. En dat die ‘lieve’ lente op blote voetjes nadert: is dat niet precies hoe het gaat, in februari en maart, wanneer de eerste bloemen ontluiken? En dat koper uit de brem ‘spettert’: natuurlijk, dat doet koper wanneer het een plantaardige herkomst heeft. Als metaal schettert koper, maar als plant spettert het, daar is geen ander woord voor.
En dat de herfst de naakte takken van de bomen toont, als ribben van een geraamte: dat is een geweldig beeld voor het najaar. Net as huilende wolven voor de winter. Wolven zullen ook vast wel in de zomer huilen, maar alleen in de winter drukt het nauwkeurig uit hoe de wind en de kou ons doen voelen.
En dan die citaten uit liedjes aan het einde van elk couplet – maar net even aangepast zodat ze extra aandacht vragen. Dat is vakwerk.

En zoals er, gelukkig, light verse is, is er ook lichte muziek, en lichte kunst, en lichte literatuur. Nogmaals: niet licht vanwege het gebrek aan inhoud, maar licht vanwege het effect – dat het ons leven wat lichter maakt.
In die verlichting geloof ik.