283. Dagverlichting: spiegel

Posted on 27 mrt 2020 in Blog, Dagverlichting, Featured

283. Dagverlichting: spiegel

Ga rustig zitten. Kijk eens om je heen. Hoe is het licht? Vertellen je zintuigen je hoe laat het is, welke tijd van het jaar? Wat hoor je? verkeer of vogels? Is het lekker warm, of zit je een beetje te kleumen? Of is het eigenlijk te warm, of te vochtig?
Hoe voel je jezelf? Fit, of een beetje under the weather? Ben je relaxt, of vol je jezelf ene beetje opgejaagd?

Hier is een moment voor jezelf.

Begin met het lezen van het volgende gedicht, en de bijbehorende bezinning.

Spiegel – Sylvia Plath

Ik ben zilver en nauwkeurig. Ik heb geen vooroordelen.
Ik slik alles wat ik zie meteen
zoals het is, onbeneveld door liefde of afkeer.
Ik ben niet wreed, alleen eerlijk –
Het oog van een kleine god, vierhoekig.
Meestal peins ik over de tegenoverstaande muur.
Hij is roze, met stippen. Ik heb er zolang naar gekeken,
denk ik, dat hij een deel van mijn hart is geworden.

Nu ben ik een meer. Een vrouw buigt zich naar me toe,
In mijn diepten zoekend naar wat ze werkelijk is.
Dan wendt ze zich tot die leugenaars, de kaarsen of de maan.
Ik zie haar rug, en weerspiegel hem getrouw.
Ze beloont me met tranen en rusteloosheid van handen.
Ik ben belangrijk voor haar. Ze komt en gaat.
Elke morgen is het haar gezicht dat de duisternis vervangt.
In mij heeft ze een jong meisje verdronken, en in mij
Rijst een oude vrouw omhoog, als een verschrikkelijke vis.

Spiegel
Wij mensen kijken in oppervlakken om onszelf te zien. Spiegels. Vensters. Vijvers. Meren. Een spiegel.

In Sylvia Plath’s gedicht heeft de spiegel, zowel die aan de muur als die van het water, een eigen perspectief. We zien echter een groot verschil tussen beide coupletten: in het eerste reflecteert de spiegel alleen de tegenoverstaande muur, roze met stippen. Die muur wurmt zichzelf wellicht in het hart van de spiegel, maar dat is dan louter op grond van projectie – want de muur doet niets, wil niets en kan niets.
In het tweede couplet is er echter sprake van een ontmoeting, tussen de (water)spiegel en de vrouw die er elke ochtend in komt kijken en voor wie de spiegel belangrijk is.

En zo leren we van de gepersonifieerde spiegel wat eigenlijk belangrijk is: gespiegeld worden door een persoon, gespiegeld worden in andermans oog.

Als ik in iemands ogen kijk, toon ik mijzelf als een persoon, die op zoek is naar een andere persoon.
En terwijl ik in iemands ogen kijk, toon ik ook mijzelf, als een wezen met gerichtheid, met bedoelingen. Als iemand die iets anders dan zichzelf zoekt – die iemand wil ontmoeten. Iemand met gedachten, plannen, dromen zoekt iemand dat dat ook allemaal heeft.
Ik openbaar mijzelf in mijn blik, zoals degene in wiens ogen ik kijk, zichzelf openbaart in de blik die hij of zij teruggeeft.

Ik zie dat jij ziet dat ik jou zie. En in de eenheid van dit zien en gezien worden, word ik pas echt een persoon.

Die wederzijdse blik tussen twee personen – van de blik tussen moeder en kind tot die tussen twee geliefden – is volgens mij de belangrijkste gebeurtenis in een mensenleven. Niet alleen vanwege de belofte van erkenning, vriendschap of liefde, die een dergelijke blik inhoudt, maar omdat het deze blik is die tegen mij zegt: jij bent een persoon, een perspectief op de wereld. Jij bent uniek, met niemand te verwisselen, door niemand volledig te vervangen.

Zonder dat iemand mij aankijkt, kan ik deze rol van ‘persoon’ niet op mij nemen. Ik ben een persoon, omdat iemand anders mij zo ziet – en mij zelf als persoon tegemoet treedt. Deze dingen zijn een-en-hetzelfde. Zien en gezien worden, tot persoon maken en tot persoon gemaakt worden.
Ik kan niet mijzelf tot persoon maken – persoon word ik omdat ik in een web van relaties de rol van persoon op mij neem; doordat ik, samen met anderen, dit web knoop. Zonder die relaties was er niet zo’n rol.

Jezelf tot persoon maken is net zo onmogelijk als op jezelf verliefd worden. De onmogelijkheid daarvan wordt verbeeld door de mythe van Narcissus – die zichzelf in een waterpoel ziet, verliefd wordt op zijn spiegelbeeld en verkommert terwijl hij naar zijn reflectie staart.
Zijn lot is dat van de mens die liefheeft waar dat niet mogelijk is. Die van het inter-, het tussenpersoonlijke, iets intra-persoonlijks probeert te maken. De persoon in ons kan daardoor niet tot leven komen.
Net zo onmogelijk is het een persoon te worden door in de spiegel te kijken. In ogen die alleen maar jezelf weerkaatsen. Een persoon word je door in ogen te kijken die zichzelf teruggeven, als het perspectief van de ander, als andermans blik.

En dat is denk ik het grootste emotionele, psychologische probleem in deze crisis: dat wij deze ontmoeting van persoon tot persoon missen en dat een bijeenkomst op Skype of Facetime maar een matige vervanging is, omdat we elkaar dan niet in de ogen kunnen kijken.

Het is echter even niet anders, we zullen een paar maanden met minder ‘vitamine P’ moeten doen, zoals in de winter met minder vitamine D.

Twee minuten stilte

Luister tot slot naar het volgende lied: