274. Selectieve emancipatie

Posted on 23 jan 2020 in Blog, Featured

274. Selectieve emancipatie

Een maand geleden heeft de Tweede Kamer ingestemd met de invoering van een vrouwenquotum in de top van beursgenoteerde bedrijven. De maatregel was een voorstel van minister Van Engelshoven (Emancipatie), na de constatering dat het bedrijfsleven uit zichzelf het streefcijfer van 30 procent vrouwen in raad van bestuur of commissarissen niet gaat halen.

Het vrouwenquotum maakte in december veel pennen en tongen los, en daarbij ging het vooral over de vraag of het initiatief zou werken. Sommige tegenstanders bepleitten een meer structurele aanpak: vergroten van het aanbod van kinderopvang, promoten van technisch onderwijs voor meisjes, tegengaan van discriminatie bij sollicitaties. Andere critici opperden dat een verplicht quotum in het nadeel van vrouwen zou kunnen werken, wanneer ze hierdoor als ‘excuus-truzen’ gezien zouden worden. Zo zou de maatregel, volgens hen, ook averechts kunnen uitpakken.

Ik wil het op deze plek echter niet hebben over de effectiviteit van het quotum. Elke beleidsmaatregel is een experiment dat in de praktijk moet worden uitgevoerd – en een hypothese die alleen daar kan worden bevestigd of weerlegd.
Niemand weet of het quotum gaat ‘werken’ en of er over enkele decennia allemaal vrouwen aan de top van het bedrijfsleven staan – en hun posities vanzelfsprekend zullen zijn. Ik hoop het, maar only time will tell.
Ik wil vraagtekens zetten bij de selectiviteit van de maatregel.

Intersectionaliteit
Een artikel in AD over het quotum begint met de vaststelling “Nederland heeft te weinig vrouwen aan de top.”
Als filosoof roept een dergelijke stelling bij meteen een paar vragen op: ’te weinig’, wat betekent dat? Hoeveel is genoeg? En wie bepaalt dat?

Nu zou je kunnen zeggen (wat velen doen): de top van het bedrijfsleven moet een afspiegeling van de samenleving zijn. En de maatschappij bestaat voor vijftig procent uit vrouwen, dus zou een goede afspiegeling betekenen dat de helft van bestuurders en commissarissen vrouw is.
Okee. Maar dan heb ik een paar vragen.
Ten eerste: waarom zou de top van bedrijven een afspiegeling van de samenleving moeten zijn? En ten tweede: waarom focus je jezelf op deze vorm van afspiegeling – de man/vrouw verhouding?

Op vraag 1 wil ik hier slechts kort ingaan, omdat hij een uitgebreide discussie verdient. Niet alle geledingen van de maatschappij zijn namelijk gebaseerd op een ‘afspiegelingsgedachte’. De nationale voetbalelftallen (mannen en vrouwen) worden ook niet samengesteld om allerlei bevolkingsgroepen erin te representeren. Ze hoeven ook niet aan quota te voldoen – en dat geldt evenzo voor squadrons straaljagerpiloten, teams op booreilanden, het Concertgebouworkest en allerlei andere omgevingen waar het primair om het resultaat gaat.
Wanneer je dus bepleit dat in een bepaalde situatie een ’team’ een afspiegeling van een groter geheel zou moeten zijn, moet je ook aantonen dat die samenstelling het resultaat niet negatief beïnvloedt. Let wel: ik ga niet uit van het tegendeel (dat diversiteit afbreuk doet aan de kwaliteit van het werk en het resultaat van de samenwerking). Ik zeg alleen dat je jouw eis van diversiteit moet boekstaven door aan te tonen dat afspiegeling niets aantast en alleen iets toevoegt.

Maar, zoals gezegd: dat is een punt dat een ruimere discussie rechtvaardigt en ook uitgebreide bestudering van (sociologische en economische) onderzoeken vereist.
Ik wil het hier liever hebben over het meer principiële punt 2: de zaak dat naar een quotum van vrouwen wordt gestreefd, maar de emancipatie van andere groepen in de samenleving niet aan bod komt.

Om dit punt uit te leggen, moet ik even iets zeggen over het sociologische begrip intersectionaliteit.

Intersectionaliteit als begrip komt uit Amerikaanse academische kringen. De verdienstelijke basisgedachte komt van een professor in de rechten, Kimberle Williams Crenshaw, die als eerste postuleerde dat machtsrelaties langs meerdere assen lopen. Ze bedoelde daarmee dat de emancipatie van, bijvoorbeeld, een zwarte vrouw, niet gegarandeerd was door een aanpak die zich op zwarten en op vrouwen concentreert. Volgens Crenshaw was het nodig om te kijken waar machtsrelaties elkaar kruisen (en een intersectie of kruispunt vormen). De problemen van een gehandicapte, zwarte vrouw uit de arbeidersklasse zijn namelijk andere dan van een gehandicapte blanke arbeidersvrouw, of een zwarte gehandicapte man in dezelfde omstandigheden. Om machtsrelaties te analyseren is het daarom nodig om allerlei categorieën erbij te betrekken: geslacht, etnische groep, klasse, seksualiteit, leeftijd, enzovoort.
Zoals Crenshaw zegt in haar TED Talk van 2016: als er geen naam (en frame) is voor een probleem, kun je het probleem niet zien, en als je het probleem niet ziet, kun je het niet oplossen.

Op Amerikaanse universiteiten (en langzamerhand ook op Europese) is dit nuttige idee in de laatste dertig jaar uitgebreid tot een analyse van allerlei machtsverhoudingen. Volgens de intersectionalisten is onze maatschappij doorsneden door vele verschillende macht-assen, waarbij we allemaal een plek op deze assen innemen. En die plek bepaalt hoeveel macht of onmacht we genieten. Aan het ene uiteinde van de as vinden we een maximum aan privilege, aan de andere kant een maximum aan onderdrukking (d.w.z. onderdrukt worden).

Een andere keer zal ik deze uitwerking van de theorie behandelen, die volgens mij fundamentele en fatale fouten vertoont. Nu gaat het mij slechts om dit ene punt: het aantal assen van macht en onderdrukking.

intersectionaliteit-axes

Volgens bovenstaand, veelgebruikt schema, zijn er sowieso al veertien assen van macht en onderdrukking: mannelijk-vrouwelijk, man-vrouw (deze twee zijn niet hetzelfde!), wit-zwart, Westers-niet Westers, hetero-LGBTQ, niet en wel gehandicapt, geschoold-ongeschoold, jong-oud, mooi-lelijk, hogere en lagere klasse, (Nederlands of Engels als) eerste of tweede taal, licht-donker, niet of wel Joods, vruchtbaar-onvruchtbaar. En ze hebben allemaal hun eigen vorm van discriminatie en vooroordelen, hun eigen ‘isme’: genderisme, seksisme, racisme, heteroseksisme, ‘ableism’ (ik ken geen Nederlands woord hiervoor), educationisme, ‘ageism’, politiek van uiterlijk, klassisme, taal-vooroordeel, ‘colorism’, antisemitisme, pro-natalisme.

Opnieuw: het gaat mij er hier niet om, bovenstaand schema te bekritiseren (laat staan belachelijk te maken). Waar het mij om gaat is het aantal assen en vormen van discriminatie. Veertien hoofd-indelingen en 14!= 87178291200 mogelijke kruispunten van onderdrukking.
Het vrouwenquotum pakt er eentje aan.

Leger
Er bestaat een citaat van de Russische taalkundige Max Weinreich uit 1945: “Een taal is een dialect met een leger en een vloot.” Weinreich wilde daarmee aangeven dat het verschil tussen dialect en taal niet objectief is, maar een menselijke, politieke constructie. Noren, Zweden en Denen kunnen elkaar goed verstaan, ook al spreken ze drie verschillende talen. Kantonees en Mandarijn onderscheiden zich veel sterker van elkaar, maar worden als Chinese dialecten beschouwd.

Een soortgelijk verschil bestaat er, wil ik suggereren, tussen een onderdrukking (dialect) en emancipatie (taal). Emancipatie is onderdrukking met een leger en een vloot – nou ja, een politieke vertegenwoordiging.

Kijk naar de discriminatie op de arbeidsmarkt. We weten dat etnische minderheden en ouderen de grootste slachtoffers van discriminatie zijn en de slechtste positie hebben. Maar zijn er quota voor Marokkanen of zestig-plussers? Nee.

“We schrijven geschiedenis”, liet minister Ingrid van Engelshoven weten na de invoering van het vrouwenquotum. “We doorbreken het old boys network en zetten een grote stap naar gelijkheid en diversiteit in de top van het bedrijfsleven”.
Een grote stap? Mwah. Hoeveel gelijkheid en diversiteit hebben we bereikt als (reeds) succesvolle hoogopgeleide blanke Nederlandse vrouwen die laatste stap van manager naar directeur zetten? Wanneer de Neelie Smit-Kroezen en Pauline Krikkes van deze wereld een laatste promotie maken (in Krikke’s geval naar een niveau waarvoor ze de competenties miste, als om het Peter-principe te illustreren).

Minderheden en ouderen moeten het op de arbeidsmarkt zonder sterke lobby doen, hoewel ook hun emancipatie gelijkheid en diversiteit zou bevorderen. En dan heb ik het nog niet eens over andere kwetsbare groepen als gehandicapten of jongeren. Of laagopgeleiden. Niet dat we die met quota in de top van het bedrijfsleven moeten plaatsten, natuurlijk, maar hun positie is aanzienlijk slechter dan die van de 66 topvrouwen die, volgens bepaalde berekeningen, nu bestuursfuncties bij beursgenoteerde bedrijven gaan krijgen.

Op precies dezelfde dag dat een kamermeerderheid instemde met het vrouwenquotum werden de laatste resultaten van het internationale PISA-onderzoek bekend, een grote meting van onderwijsontwikkelingen die elke drie jaar wordt gehouden.
Uit de PISA-testen bleek dat een kwart van Nederlandse vijftienjarigen niet op niveau 2 kan lezen. Ter verduidelijking: dat is het niveau dat door deskundigen wordt beschouwd als het minimumniveau om mee te kunnen draaien in onze samenleving.

En even ter vergelijking: er zijn in Nederland ongeveer 100.000 meisjes van vijftien. Ongeveer een kwart van hen, 25.000, kan dus volgens de PISA-cijfers vanwege een gebrek aan leesvaardigheid niet mee in onze maatschappij. Vijfentwintigduizend meisjes zijn op weg naar een moeilijke loopbaan, waarin ze niet eens kunnen dromen over een hoge positie in het bedrijfsleven.
En dan juicht de minister over de triomf van 66 hoogopgeleide vrouwen.

Misschien heeft ze gelijk en betekent het quotum (op termijn) emancipatie. Maar dan vooral emancipatie van mensen die het niet zo erg nodig hebben.

Met de diversiteit zal het in bestuursraden ook in de toekomst wel meevallen. En de gelijkheid in onze samenleving wordt door het quotum al helemaal niet bevorderd.

Een historische dag was 3 december 2019 misschien wel – het was de dag dat we 24.934 vrouwen in de steek lieten.