259. Kleine theorie van ressentiment

Posted on 30 sep 2019 in Blog, Featured, Uncategorized

259. Kleine theorie van ressentiment

In eerdere blog-bijdragen heb ik al geschreven over het fenomeen van ressentiment: de gevoelens van onmachtige woede, afgunst en rancune die geprojecteerd worden op bepaalde personen en groepen. Ressentiment is niet simpelweg woede: het is woede die is opgekropt, die is geblokkeerd door angst en onmacht, of die geen doel kan vinden. Het is gefrustreerde woede, die een bittere bijsmaak heeft.

Ressentiment is wel omschreven als ‘verplaatste woede’. Om die omschrijving uit te leggen, is het handig een wat ruimer kader te schetsen – door een kleine theorie van de menselijke emoties, die meteen een kleine theorie van het ressentiment is.

Natuurtoestand
Om uit te leggen hoe ressentiment ontstaat is het nodig om uit te leggen hoe emoties zijn ontstaan en welke rol ze spelen in ons leven.

Emoties zijn responsen op de wereld om ons heen – of beter: het zijn systemen, die deze responsen regelen. Of nog beter: het zijn systemen die onze mogelijke responsen op de wereld afstemmen op onze doelen.
Als mensen worden wij voortdurend met oude en nieuwe dilemma’s confronteert. Rennen we weg van het dier dat daar aan komt springen of blijven we staan? Eten we de appel nu of bewaren we hem tot morgen? Vertrouwen we de nieuwe collega of doen we dat niet?
Geconfronteerd met deze vraagstukken gaan we niet steeds rustig een potje nadenken om voors en tegens tegen elkaar af te strepen. Nee, we geven de beslissing uit handen aan systemen die hun nut bewezen hebben in het verleden. Die onze krachten razendsnel mobiliseren en ons gereed maken om te handelen.
Die systemen zijn complex en werken op allerlei niveaus. Geestelijk en lichamelijk, hormonaal en neurologisch, individueel en collectief – en er zijn allerlei terugkoppelingen tussen deze systemen, waarbij ze elkaar aanzetten om actief te worden, of elkaar juist tegenhouden.

Hoe zijn emoties ontstaan? Dat weten we niet precies, we hebben geen verslag van de ontwikkeling van woede of verdriet. We moeten daarom een gedachte-experiment doen en met behulp van evolutionaire psychologie en speltheorie een soort ‘natuurtoestand’ beschrijven waarin emoties zich ontwikkeld hebben.

Bij de sociaal-politiek filosofen van enkele eeuwen geleden – Hobbes, Locke, Rousseau – was het postuleren van een natuurtoestand een middel om van actuele situaties te kunnen abstraheren en te kijken naar een ‘oervorm’ van de samenleving, om te zien hoe bepaalde zaken zich ontwikkeld zouden kunnen hebben. Met sommige van hun eenzijdige vooronderstellingen hebben we nu wel wat moeite: Hobbes zag de oertoestand als een oorlog van allen tegen allen, Rousseau juist als een vreedzame toestand waar iedereen zichzelf genoeg was.
Ik denk dat moderne evolutiebiologen, gevoed door speltheorie, antropologie en biologie, een wat realistischer beeld van ons verleden hebben dan voornoemde filosofen – zonder te willen claimen dat ze het in alles bij het rechte eind hebben en dat hierover het laatste woord al gezegd is.

Het volgende is dus geen verslag van hoe het gegaan is, maar een scenario hoe het gebeurt zou kunnen zijn.

1. Alle mensen delen met alle levende schepselen een drang tot zelfbehoud. In ons, en waarschijnlijk in vele diersoorten, is die drang gekoppeld aan emoties, die in hun basisvorm plezier en pijn kunnen worden genoemd. Plezier: datgene wat ons voortbestaan bevordert. Pijn: datgene wat ons voortbestaan bedreigt.

2. Naast deze emoties, die we ook in eenzaamheid zouden hebben, kennen mensen (en vele andere dieren, zoals zeker ook mensapen) sociale emoties: gevoelssystemen die zijn ontwikkeld om zelf beter te renderen in een groep, maar tegelijk ook om te groep beter te laten functioneren (want wijzelf ‘doen het beter’ als de groep waarin we leven, floreert).

Om deze sociale emoties uit te leggen kunnen we het beste het menselijk verkeer als een web van herhaalde prisoner’s dilemma’s zien.
Dat wil zeggen: als twee mensen, A en B, elkaar tegenkomen hebben ze vier keuzes/mogelijkheden:

Samenwerken (zowel A als B wordt hier beter van). Ik geef jou een banaan, jij geeft mij water. Win-win.
A werkt samen (geeft banaan) maar B niet (in speltheorie-termen, hij deserteert). A verliest hier en B wint – en meer dan bij wederzijdse samenwerking. Lose-win.
A deserteert en B werkt samen (tegengestelde uitkomst). Win-lose.
Zowel A als B deserteren/werken niet samen. Ze verliezen niks, maar omdat ze ook niet krijgen wat ze willen, is er toch sprake van wederzijds verlies: lose-lose.

Essentieel voor de ontwikkeling van sociale emoties is hierbij dat A en B in een niet te grote groep leven en elkaar vaker tegenkomen. Dus als A ‘verraden’ wordt door B, weet A dat bij de volgende ontmoeting nog en zal hij weigeren samen te werken. De winst van B is dan dus eenmalig – op de langere termijn kost het hem veel meer, door opeenvolgende ‘deserties’ van A. (En nog meer als hij in de groep de reputatie van deserteur krijgt.)

Onder deze omstandigheden is het volgens bioloog Robert Trivers redelijk dat de ontwikkeling van de volgende emoties wordt bevorderd:

aardig vinden – we werken samen met wie we aardig vinden en met wie we samenwerken vinden we aardig;
woede – we worden kwaad op deserteurs, omdat ze ons benadelen en het web van samenwerking beschadigen;
dankbaarheid – als we geen geschikt ruilmiddel hebben, compenseren we dat door dankbaarheid te geven;
sympathie – als we niet genoeg terugkrijgen, compenseren we dat zelf door de begunstigde met sympathie te bezien;
schuld – we voorzien dat onze desertie wordt ontdekt en nemen al een voorschot op de ‘bestraffing’ door onszelf te schaden;
schaamte – onze desertie is ontdekt en we bestraffen onszelf om woede te ontlopen;
trouw – we geven ons bloot aan mensen die bewezen samenwerkers zijn;
wantrouwen – we wijzen samenwerking af met mensen die bewezen deserteurs zijn.

3. Omdat mensen altijd in groepen leven (en geleefd hebben) is het logisch dat onze systemen van pijn en plezier ook reageren op onze positie in die groep. Plezier: ik heb een hoge (of stijgende) positie. Pijn: ik heb een lage (of dalende) positie.

4. Nog een punt wat te maken heeft met groepsleven: vergelijking. Omdat ik met anderen in mijn groep concurreer om bepaalde zaken (voedsel, seksuele partners) is het handig als ik hun inspanningen in de gaten houd en niet minder doe dan zij om deze zaken te verwerven. Niet minder, maar ook niet veel meer. Want als ik teveel tijd en moeite in een bepaalde concurrentiestrijd steek (ik blijf vruchten verzamelen, lang nadat ik genoeg heb), kan ik de strijd om andere zaken verwaarlozen (ik verlies bijvoorbeeld de kans op een partner).
Uit vergelijking en sociale pijn/plezier ontstaan samen de emoties die te maken hebben met mijn positie in de groep, in vergelijking met anderen. Trots: ik zie dat ik meer status en macht heb dan anderen (concurrenten), of een relatieve stijging meemaak. Afgunst: ik zie dat ik minder status en macht heb dan concurrenten, of op de groepsladder aan het dalen ben.

(Rousseau betoogt in zijn schets van een natuurtoestand dat mensen in de natuurtoestand alleen de pure drang tot zelfbehoud kennen – en dat een eigenwaarde gebaseerd op vergelijking (trots en afgunst) een gevolg is van het latere leven in een maatschappij. Wat hij miskent is dat mensen altijd in groepen hebben geleefd, net als onze directe voorouders, de mensapen, en dat onze sociale positie altijd relevant is geweest voor ons zelfbeeld en onze emoties.)

Bovenstaande punten vormen samen natuurlijk geen volledig systeem van emoties – dat systeem is in werkelijkheid veel uitgebreider en ingewikkelder. Maar ik denk dat de genoemde elementen samen inzicht geven in het fenomeen van ressentiment.

Ressentiment
Wat is ressentiment nu voor emotie?

Laat ons als uitgangspunt de emotie van woede nemen: woede ontstaat als ik met iemand samenwerk, maar die ander werkt niet samen – deserteert. Met woede ‘betaal’ ik hem of haar terug en schrik ik toekomstige desertie af. Ik sla, schreeuw, dreig. Ik maak zijn desertie publiek. Of op zijn minst: ik weiger de volgende ontmoeting samen te werken.
Stel nu, de deserteur is machtig en ik niet. Hij is groter en sterker, of heeft meer vrienden, of is de zoon van de machtigste man in de groep. Ik doe er dan wellicht verstandig aan mijn woede in te slikken, om van ’terugbetaling’ af te zien.
Je zou kunnen zeggen dat hier de woede verplaatst wordt, van buiten naar binnen.
Ik kan ook mijn ‘bestraffing’ uitstellen tot later – ik kan wraak nemen. Ook dat is een verschuiving van woede.
Naarmate mijn onmacht groter is, kan mijn woede zich steeds meer naar binnen richten, of steeds verder in de toekomst verlegd worden. Tot ik, aan het einde van het proces, misschien het hele gevoel van woede verdrongen heb en niet eens meer kwaad word om desertie. Of wel kwaad ben, maar eigenlijk niet weet waarom.
Dat is wat we ressentiment noemen.

Max Scheler heeft betoogd dat bij een dergelijke verinnerlijking van woede een permanent boze, wrokkige persoon kan ontstaan die zich permanent gekwetst voelt, ook als er geen aanwijsbare krenking, geen verwijtbare ‘desertie’ bestaat.
Deze ressentimentele persoon heeft dan de neiging op zoek te gaan naar de deserteur die verantwoordelijk moet zijn voor het gevoelde verraad.

Ressentiment zien we ook als iemand woede (de reactie op desertie) projecteert op simpele non-samenwerking.
Stel, ik kom naar je toe met een banaan en biedt je die aan in ruil voor water. Jij wijst die ruil af. Die afwijzing is geen desertie, het is niet het zelfde als wanneer ik je de banaan al had gegeven en jij niks terug geeft.
Veel mensen voelen moreel neutrale afwijzing echter als een aantasting van hun sociale positie, zeker als de afwijzing publiek is. Ze hebben dan de neiging die afwijzing als een vorm van verraad of bedrog te framen. Maar, opnieuw: dit is een verschuiving van de woede.

Onmacht kan er ook toe leiden dat mensen zich slecht voelen over hun maatschappelijke positie (laag/dalend) en afgunstig worden op anderen dan hun directe concurrenten. Zoals ik hierboven heb geschetst, is afgunst een normale reactie bij verlies van positie of succes ten opzichte van rechtstreekse concurrenten. Afgunst kan zo best nuttig zijn. Afgunst houdt je scherp en motiveert je om het beste uit jezelf te halen.
Wanneer je echter ziet dat je kansloos bent in de strijd met gelijken, met directe concurrenten, leidt dat vaak tot frustratie en woede – die dan niet op de rivaal wordt gericht, maar op iemand verder weg. Hierdoor hoef je niet toe te geven dat je een ‘verliezer’ bent.
In plaats van de strijd aan te gaan, projecteren ressentimentele mensen hun woede en afgunst dan op anderen. Op zondebokken.
Dit is een dubbele projectie: want de woede heeft hier niks meer te maken met samenwerking en desertie, maar met steigen en dalen op de maatschappelijke ladder; en de woede is gericht op mensen die met dat steigen en dalen eigenlijk niets te maken hebben.

Een vierde verschijnsel van ressentiment ligt in het verlengde hiervan.
Mensen die zichzelf als maatschappelijke verliezers ervaren, rechtvaardigen vaak hun woede en afgunst door hun verlies als ‘oneerlijk’ te bestempelen. Verlies van status betekent dan niet: we hebben om iets gestreden en een ander heeft eerlijk gewonnen, maar: we hebben om iets gestreden en de ander heeft mij daarbij ‘verraden’. Ik speel eerlijk, de ander niet.
In ogen van ressentimentele mensen hebben de winnaars altijd vals gespeeld, of zijn voorgetrokken. De scheidsrechter fluit in het voordeel van de thuisclub. Het kabinet is er alleen voor rijke mensen.

Dus, samengevat:

Bij het systeem van ressentiment wordt woede ingeslikt en verplaatst naar binnen of naar een later tijdstip. Het leidt tot een permanent gekrenkt zijn, en een zoektocht naar een ‘krenker’, een deserteur. En deze deserteur, die verantwoordelijk wordt gehouden voor het niet krijgen van bepaalde zaken en het (dreigende) verlies van status, wordt ervan beschuldigd de zaak te hebben ‘bedrogen’, of te hebben geprofiteerd van bedrog. Ook als er geen sprake was van desertie, maar alleen van een neutrale afwijzing of een eerlijke strijd om hulpbronnen.

Bij dit alles geldt: hoe verder we af raken van de ‘primaire’ woede, de bestraffing en afschrikking van de ‘deserteur’, hoe groter het ressentiment.

Uiteindelijk kan dat ertoe leiden dat bij het proces van ressentiment niet alleen de woede, maar ook een aantal andere sociale emoties worden verschoven.

Hierover volgend keer meer!