220. Natuur of park?

Posted on 23 nov 2018 in Blog, Featured, Uncategorized

220. Natuur of park?

Afgelopen maandag keurde de bestuursrechter in Lelystad het goed dat de provincie Flevoland 1830 edelherten in de Oostvaardersplassen afschieten. Het beleid van de provincie om daarmee een hongersnood in de komende winter te voorkomen, is conform de wet, zegt de rechter.

Vorige week heb ik al geprobeerd uit te leggen hoe we bij de Oostvaardersplassen een strijd zien tussen enerzijds natuurbeschermers die ‘de hele’ natuur willen beschermen (ook als dat individuele dieren treft) en anderzijds dierenvrienden die individueel dierenleed willen voorkomen (ook als dat een ecosysteem aantast).

Natuurbeschermers worden daarbij vooral gedreven door piëteit – het gevoel dat er een geheel bestaat waarvan wij deel uitmaken – en dat dit geheel belangrijker is dan het deel, en dat het dus ook ten koste van dat deel (mens of dier) beschermd mag worden.
Aan de andere kant worden dierenvrienden gemotiveerd door sympathie met aparte dieren – elk neergeschoten hert is er een te veel, dan – ook als een groter geheel (bijvoorbeeld een natuurgebied) er onder kan lijden.

Voor beide standpunten valt veel te zeggen – piëteit is een belangrijke voorwaarde voor natuurbescherming omdat het eerbied schept voor het grotere geheel, dat door ‘sympathisanten’ wel eens uit het oog wordt verloren. Mensen worden sterk gedreven door individuele sym- en antipathie, waardoor we soms door de bomen het bos niet meer zien – letterlijk. Terwijl de bescherming van een bos natuurlijk meestal ook goed is voor de individuele bomen.
Aan de andere kant is individuele medelijden met een dier of boom ook een groot goed: je kunt immers niet ongestraft individuele bomen blijven omhakken zonder dat het totale bos er onder lijdt.

In een ideale situatie versterken piëteit en sympathie elkaar en beschermen ze eendrachtig wat beschermenswaardig is. Maar ze kunnen ook tegenover elkaar komen te staan, zoals bij de Oostvaardersplassen. Wat verdient dan de voorkeur?

Zoals ik vorige week al heb gezegd, is het moeilijk tussen sympathie en piëteit te kiezen. Bij de andere twee ‘bronnen’ van onze moraal, de calculus van rechten en plichten en de inspiratie van deugden, is dat duidelijker. Rechten gaan voor alles – dat betekent het nu eenmaal als iets een recht is. En deugden gaan voor sympathie en piëteit, omdat deugden doorgaans het morele netwerk sterker maken, terwijl motieven uit piëteit of sympathie de plank ook wel vaak misslaan (alle mensen die denken dat empathie voldoende is voor moraal, hebben helaas ongelijk).

Bij de beoordeling van het dilemma van de Oostvaardersplassen kunnen we dus niet een puur morele keuze maken. Ik denk dat er daarentegen een meer metafysische (of noem het fenomenologische) benadering nodig is: we moeten bepalen of de plassen allereerst als natuur moeten worden gezien of dat ze toch meer een park vormen.
Zijn ze natuur, dan geldt niet meer de zorg voor individuele dieren, maar die voor grotere gehelen – gebieden, dier- en plantensoorten. Maar vormen ze een park, dan hebben we jegens de bewoners dezelfde verplichtingen als bij een dierentuin of kinderboerderij – individueel leed dient dan zoveel mogelijk voorkomen te worden.

De nieuwe wildernis
Vijf jaar gelden verscheen een documentaire over de Oostvaardersplassen, De Nieuwe Wildernis. Daarin werd het gebied nadrukkelijk als – uitzonderlijke – natuur neergezet. De ondertitel: “Grote natuur in de een klein land.”

In het begeleidende boek werd gejubeld over de ‘samenwerking’ tussen de verschillende diersoorten: grote grazers eten bomen en struiken en creëren daardoor grasland; daar komen ganzen op af; ganzen eten riet en houden daarmee het moeras open. En daar komen weer allerlei andere vogels op af.
De glorie van de Oostvaardersplassen wordt gevormd door al die watervogels die in het rietmoeras leven: blauwborst, rietzanger, kiekendief, porseleinhoen, waterral, meerkoet, fuut, roerdomp. Maar de sleutelsoorten in het systeem zijn dus de ganzen en de grazers, die grasland en moeras scheppen. Zonder die twee partijen zou het geheel in bos en rietvlakte veranderen. Zij ‘beheren’ het gebied:

Een gebied als de Oostvaardersplassen valt niet te beheren. Tenminste, niet op de manier die natuurbeheerders gewend waren. Dat is het voor een paar soorten zo aantrekkelijk mogelijk maken met heel veel ingrepen zoals maaien, baggeren, de hoogte van het water nauwkeurig regelen en in het voorjaar vee erin brengen voor beglazing en dat er in het najaar weer uithalen. In de Oostvaardersplassen gaat het om veel soorten die tegelijk bij en met elkaar in een systeem leven, De traditionele ingrepen zijn hier niet nodig. De natuur kan het prima zelf af.

Dit natuurlijke beheer wordt natuurlijk wel overzien door menselijke ‘beheer-managers’. Zij moeten oordelen of de natuur in balans is en het gedelegeerde beheer van de plassen nog werkt.
In 2013, ten tijde van film en boek, waren de verantwoordelijken zeer tevreden over die balans. Ze signaleerden dat er een gezond, dynamisch evenwicht van grote grazers was, waarbij van de edelherten, bijvoorbeeld, elke winter tussen de negen en negenendertig procent stierf. De jaarlijkse hoogte van die sterfte hangt geheel af van het weer en de beschikbare hoeveelheid voedsel, want er zijn in de Oostvaardersplassen geen roofdieren en er wordt niet proactief gejaagd.
In zeven jaar haalde zo jaarlijks gemiddeld 79% van de herten de lente. Dat lijkt voor een natuurgebied behoorlijk veel. Je kunt het bijvoorbeeld vergelijken met de Veluwe, waar de natuur niet aan zijn lot wordt overgelaten, en elk jaar 40-50% van de herten wordt afgeschoten.
Een-nul voor de natuur als zelfstandige beheerder, lijkt het.

Bij het succesverhaal van het ‘natuurlijke evenwicht’ valt echter wel een kanttekening te plaatsen: volgens de mensenbeheerders breidden de aantallen grazers zich aanvankelijk snel uit, omdat het gebied er de ruimte voor bood, maar liepen de kuddes in de afgelopen jaren tegen hun natuurlijke grenzen aan. Daarom namen de aantallen tussen 2004 en 2013 weer af: eerst van de runderen, vervolgens ook van de herten en koniks.

Na een piek in 2011 daalde het aantal grote grazers in 2013 tot 2735 – een achteruitgang van 25%. Dat valt nog ruim binnen de normen van een ‘dynamisch evenwicht’. In november 2017 waren er echter bij de start van de winter 5230 grazers! Dat is bijna een verdubbeling en lijkt niet helemaal op een natuurlijk evenwicht. Helemaal niet, als je moet constateren dat in de daaropvolgende winter 68% van de edelherten, 33% van de Heckrunderen en 44% van de Konikpaarden het loodje legde. Op het einde van de winter waren er nog maar 2004 grote grazers.

Die sterfte van 62% is natuurlijk ook de reden dat de provincie nu proactief dieren wil afschieten. ‘Natuurlijk’ of niet, de populatie grazers lijkt momenteel te heftig te schommelen om nog van ‘evenwicht’ te kunnen spreken.

Wat zegt dit over de Oostvaardersplassen als ‘wildernis’?
Op de eerste plaats dat het ecosysteem kwetsbaar is voor grote schommelingen en dat ‘de natuur zijn gang laten gaan’ misschien ook zijn beperkingen heeft. Waardoor dat komt? Misschien is het gebied toch te klein. Of het uitzetten van runderen en paarden was een fout. Of er zijn roofdieren nodig om het ecosysteem te completeren. Wolven, misschien. Of mensen, in de vorm van jagers.

Op de tweede plaats moeten we constateren dat een gebied als dit, dat is afgescheiden door een hek, dat ingeklemd is tussen twee steden, Almere en Lelystad, en waar een spoorbaan en een snelweg langs lopen, misschien nooit echt als ‘natuur’ kan worden beschouwd. Niet omdat het niet als zodanig kan functioneren. In zekere zin hoef je het daarvoor alleen maar met rust te laten en te accepteren dat elke uitkomst ‘natuur’ is – de terugkeer van de zeearend, maar ook de massale sterfte van edelherten.
Echter. Omdat wij als mensen langs dat hek lopen en rijden, omdat het gebied is ingebed in onze stedelijke ruimte, kunnen wij het niet als puur natuur zien. Wel als we naar de film kijken, waar mens, auto, trein en elektriciteitsmast zorgvuldig buiten beeld zijn gehouden. Maar niet in de werkelijkheid.
Dus gedragen de toeschouwers zich – niet onverwacht en zeker niet onredelijk – als bezoekers van een safaripark of dierentuin. En willen ze dierenleed voorkomen zien. Individueel dierenleed.

Voor de meeste mensen zijn de Oostvaardersplassen een park, en niet ‘grote natuur in een klein land’. Dat laatste is een leuke slogan, maar misschien moeten we het eerder zien als wat het letterlijk is: een contradictie. In een klein land kun je geen ‘grote’ natuur hebben. Wel een groot park. Maar in dat park gelden andere regels dan in de natuur.

En. In zekere zin zijn de Oostvaardersplassen ook voor zijn ‘ideologen’ geen echte natuur. Het is ‘natuur’ tussen aanhalingstekens: een gebied waar zich voortdurend boswachters en biologen over buigen en waarvoor jaarlijks door tal van betrokken partijen ‘beleid’ wordt gemaakt. Waar drones rondvliegen om dieren te tellen, waar staatjes van soorten worden bijgehouden, waar zwakke, ten dode opgeschreven dieren worden afgeschoten. Waar rondleidingen worden gehouden en recreatie wordt bevorderd.
Om bijvoorbeeld de vogelpopulatie te beheren, noemt het jaarverslag de volgende maatregelen:

– Reset van de vegetatieontwikkeling en visfauna in het moerasdeel middels een tijdelijke waterstandsverlaging;
– Het leggen van een geschikte basis voor een regenmodel middels een aangepaste stuw, zodat menselijk ingrijpen in de waterstand in het moeras niet of nauwelijks meer nodig is en de gewenste waterstandsdynamiek onder invloed van het natuurlijke proces van neerslag en verdamping kan optreden;
– Aanleg van vispassages tussen moeras en grazige deel en tussen het totale gebied en de omgeving;
– Verhogen van het waterpeil in een deel van het grazige gebied zodat er periodiek overstroomde graslanden ontstaan;
– Aanleg van een aantal poelen met eilanden die onbereikbaar zijn voor grote herbivoren;
– De gebieden rondom de Oostvaardersplassen zodanig inrichten dat er meer foerageergebied ontstaat voor roofvogels.

Echte natuur heeft dat allemaal niet, echte natuur bestaat zonder de mens, zonder zijn voortdurende inmenging en observatie.
Dit is geen wildernis, het is ‘nieuwe’ wildernis. Een wildernis die niet te wild, een natuur die niet te natuurlijk mag worden.

Ik denk dat het duidelijk mag zijn: de Oostvaardersplassen zijn veel meer een park dan natuur. En dus moet onze omgang met zijn bewoners ook meer zoals met dieren in een dierentuin of safaripark zijn.
Dieren in grote getale laten sterven of afschieten lijkt daarbij allebei niet adequaat. Het lijkt consequenter ‘onnatuurlijke’ maatregelen als contraceptie of overplaatsing te gebruiken.
Sympathie moet hier, volgens mij, onze leidraad zijn. En niet piëteit. Er is namelijk hier geen sprake van een geheel, dat floreert door het opofferen van delen.