204. Bullshit in de filosofie

Posted on 23 jul 2018 in Blog, Bullshit, Featured, Filosofologie

204. Bullshit in de filosofie

De vorige keer besprak ik het fenomeen bullshit-banen en suggereerde dat managers en vooral hun souffleurs, de adviseurs voor leiderschap en organisatie, bullshit-beroepen uitoefenen. Deze veroordeling vergt echter, dunkt me, een rechtvaardiging van filosofie als non-bullshit – volgens het ‘Montaigneaanse’ motto dat je niet alleen naar iemand anders z’n fouten moet kijken, maar ook je eigen feilen moet onderzoeken. Als je iemand wilt beschuldigen, kun je beter eerst kijken of je je aan hetzelfde vergrijp schuldig maakt. (Geen jij-bak, maar een ik-bak!)

Om te recapituleren: als bullshit-baan bestempel ik niet louter de overbodige baan, maar de inherent onzinnige. Allerlei beroepen zijn niet absurd, maar soms wel overbodig. Neem oude aristocratische huishoudens à la Downton Abbey met allerlei bedienden met gespecialiseerde rollen:

In de loop van de serie, die speelt tussen 1912 en 1926, verdwijnen bedienden en hun functies langzaam maar zeker; kennelijk werden persoonlijke kameniers of huisknechten langzamerhand overbodig. Verandert dat hun werk met terugwerkende kracht in bullshit? Nee, in een grote aristocratische huishouding kan het rationeel zijn mensen heel specifieke taken toe te bedelen, zoals het bedienen aan tafel of het kleden van de gravin. Dat is simpelweg een zaak van arbeidsdeling. Nu nog kennen professionele keukens een hiërarchie van chefkok tot afwasser en geen van die functies zouden we onzinnig noemen.
Natuurlijk: times change. Maar dat maakt werk dat voorheen nuttig werd bevonden alleen overbodig – niet onzinnig.

Als ik bezie of filosofie misschien – geheel of gedeeltelijk – bullshit is, heb ik het dus niet over de nut en noodzaak van filosofie, maar over de zin of onzin. Een heleboel mensen kunnen filosofie overbodig vinden, maar dan kan het nog steeds een zinnige bezigheid zijn. Of andersom: massa’s mensen kunnen filosofie waardevol vinden, maar dan kan die filosofie nog steeds onzinnig zijn.

Onzin
Wat bedoel ik met onzinnig? Ik refereer weer aan een overweging van vorige week: een bepaald soort baan is onzinnig als het verdwijnen van die baan geen denkbaar verschil zou uitmaken voor de wereld eromheen (natuurlijk wel voor de beoefenaar, die werkloos zou worden).
Van mijn ‘favoriete’ voorbeeld, bedrijfsadviseur, zou je kunnen zeggen dat het een bullshit-baan is, omdat een organisatie-advies aan de ene kant op meetbaar ‘succes’ uit is, maar aan de andere kant nooit bewezen kan worden dat een advies wel of niet gewerkt heeft.

Bedrijfsadviezen (zoals al die regels van de business gurus) zijn zo vaag en clichématig dat je succes of falen nooit op het volgen of niet-volgen van die regels kunt terugvoeren. Het zijn niet meer dan onweerlegbare platitudes. Bereid je goed voor. Kweek teamgeest. Handhaaf discipline. Wees opgewekt bij tegenspoed. Mensen zijn meer dan alleen werknemers.
Deze clichés zijn nooit een basis voor succesvolle voorspellingen of heldere keuzes.

Maar ik hoef mijn tirade hier niet te vervolgen, het zal duidelijk zijn wat mijn vergelijkingsmateriaal is, en wat mijn maatstaf voor bullshit.

Filosofie
Als er een voorbeeld van filosofische bullshit gevonden kan worden, dan moet dat, denk ik, te vinden zijn in het oeuvre van Martin Heidegger. Sinds de publicatie van zijn beruchte Sein und Zeit, in 1927, heeft de Duitse filosoof fervente bewonderaars gehad – maar ook veel critici die bestrijden dat zijn werk echt betekenis heeft. Deze laatste groep oordeelt dat passages als de volgende alleen een kluwen van poëtisch klinkend jargon tonen:

Dat zelf overgenomen en zich ontvouwende Beantwoorden, dat de Aanspraak van het Zijn van de zijnden beantwoordt, is de filosofie. Wat het is – de filosofie, leren we alleen kennen en weten, wanneer we ervaren, hoe, op welke manier, de filosofie is. Ze is in de wijze van Beantwoorden, dat zich afstemt op de Stem van het Zijn van de zijnden.

Nu is het al te gemakkelijk, louter op een eerste indruk af te gaan en daaruit te concluderen dat het hier betekenisloze onzin betreft, alleen maar omdat Heidegger zoveel woorden een andere betekenis geeft dan ze normaliter hebben. Veel vakken hebben jargon – dat maakt hun activiteiten niet betekenisloos.

Unknown

Waar het om gaat is of Heidegger al zijn termen, zwanger van dichterlijke associaties, een heldere betekenis weet te geven. Of hij ze duidelijk uitlegt en ze consistent gebruikt.
Daarvoor moeten we kijken naar de tekst, waaruit ze komen – het college Wat is dat, de filosofie? uit 1955.

Was ist das, die Philosophie? is een echt heideggeriaanse tekst, waarin de Duitse denker eerst langzaam, stap voor stap, zijn vraag ontrafelt, om dan in zijn antwoorden er ineens met zeven mijls-laarzen vandoor te gaan.

Heidegger zou zijn college kunnen beginnen met een onderzoek naar de betekenis van het woord filosofie – zijn Griekse geschiedenis en het eerste gebruik door Herakleitos. En Heidegger stelt dat ook allemaal aan de orde, maar niet nadat hij het eerst over de meer obscure of, zo u wilt, onopvallende termen in de vraag heeft gehad: het lidwoord das, het koppelwoord is, het aanwijzend voornaamwoord dat.

Deze tactiek, om bij het beantwoorden van een vraag extreem te vertragen, is wel echt filosofisch. En wat Heidegger in dit kader te melden heeft is ook zeker niet onbelangrijk en niet eens moeilijk te volgen. En Heidegger vindt een interessante ingang tot de Griekse traditie door de vraag Wat is dat? te herleiden tot een oer-Griekse vorm, ti estin? Volgens Heidegger heeft deze vraag, een zoektocht naar het wezen, de ‘watheid’, de quidditas van dingen, de filosofie 2500 jaar lang bepaald.

Als we dus de vraag stellen, wat de filosofie is, hebben we er al voor gekozen de filosofie een wezen, een essentie toe te spreken. Heidegger signaleert dat dit een soort cirkelredenering is, maar ziet hier verder geen probleem in. Voor hem biedt de Griekse oorsprong van de term een uitweg, omdat, in zijn ogen, het Grieks meer dan een gewone taal is, meer dan een middel ter communicatie en uitdrukking – tussen en van mensen: het Grieks geeft dingen in hun onmiddellijkheid weer. Uit het Grieks ‘spreekt’ volgens Heidegger iets wat niet uit andere talen spreekt.

Ik moet toegeven: bij deze claim raakt Heidegger mij kwijt. Ik kan hem hierin niet volgen, net zomin als ik kabbalisten volg die in het Hebreeuws de stem van God horen.
En Heidegger wint mij ook niet terug, als hij vertelt wat er volgens hem uit het begrip σοφος (‘sofos’) spreekt (datgene wat de filosoof ‘liefheeft’, zoals de filatelist van postzegels houdt). Hij behandelt dan namelijk niet gangbare betekenissen van sofos in de tijd van Herakleitos – vaardigheid, inspiratie, listigheid, goddelijke wijsheid – maar stelt plompverloren, zonder nader tekstonderzoek van Herakleitos, dat de Griekse denker hiermee Hen Panta bedoelt. En met Panta: Al het zijnde, al wat deel heeft aan het Zijn.

Het σοφον (sofon) zegt: al het zijnde is in het Zijn. Scherper gezegd: Het Zijn is het zijnde. Hierbij spreekt ‘is’ transitief en zegt zoveel als ‘verzameld’. Het Zijn verzamelt het zijnde daarin, dat het zijnde is. Het Zijn is de verzameling – λογος (logos).

Met deze uitleg is Herakleitos een heideggeriaanse denker geworden, een voorloper die als eerste getroffen werd door het feit dat alle zijnden …. zijn.
En met Herakleitos start dan een nieuwe activiteit, het bewaren van dit getroffen zijn, deze verwondering, en van het streven naar harmonia met het σοφον, met het Zijn van al het zijnde.

Of Heidegger met deze analyse gelijk heeft of niet, daar wil ik van af zijn (een heleboel klassieke filologen – liefhebbers van het ‘woord’, niet van de ‘verzameling’ – zeggen nee); wat ik wel durf te stellen is dat Herakleitos in deze lezing geen wijsgeer meer is, niet iemand die streeft naar wijsheid in de normale betekenis van het woord. Hij is meer een mysticus geworden, iemand die het Ene, het Al wil nastreven, er zich mee wil identificeren.

Ik denk dat filosofie hier meer religie is geworden – en als die filosofie, zoals Heidegger dat vijftig jaar lang gedaan heeft, dit ontkent en voor zichzelf een uniek, afgescheiden onderzoeksveld claimt – het Zijn van de Zijnden – dan is dat volgens mij, helaas, bullshit. En die bullshit verhult zichzelf met dichterlijk jargon dat wel bepaalde dingen oproept, maar geen activiteit definieert of tenminstense helder omschrijft. De filosofie is hier, naar mijn mening, actief aan het verbergen dat ze geen inhoud heeft – there is no there there.

Heidegger stelt bijvoorbeeld dat filosofie door het Zijn van de zijnden wordt ‘aangesproken’ en dat het dit aangesproken worden moet ‘beantwoorden’ (in het Duits klinkt dit dwingender omdat het de termen angesprochen en entsprechen – dat Heidegger tot Ent-Sprechen omvormt – gebruikt). Alles goed en wel, maar deze woorden suggereren alleen iets, zonder het te omschrijven. Ent-Sprechen, harmonia, correspondence met het Zijn – Heidegger rijgt de woorden aaneen onder ze ooit te definiëren. En aan het eind van de betreffende passage moeten deze woorden dan ineens bepalen wat filosofie eigenlijk is: een ‘beantwoorden’ van een ‘aanspraak’ van het Zijn.
Een suikerspin verpakt in wol, verpakt in mist.

En wat meer is: het is niet uit te leggen hoe filosoferen in heideggeriaanse zin – hoe dit onderzoeksgebied, dit streven, deze begeerte – iets zou kunnen bijdragen aan iemands wijsheid. Aan ons vermogen iets slimmer, handiger, effectiever door dit leven te gaan.
Wat maakt het voor de mens uit als hij zich in eenklank met het Zijn bevindt? Als hij zich voelt ‘aangesproken’ door het Zijn? Volgens Heidegger maakt het heel veel uit. Volgens mij, niets.
Daarmee valt het filosoferen à la Heidegger dus, vind ik, onder het bullshit-werk.

Verwondering
Heidegger koppelt filosofie aan verwondering – een oude gemeenplaats in de karakterisering van de filosofie, die we al bij Plato en Aristoteles vinden.
In de dialoog Theatetus zegt Plato (bij monde van Socrates):

Want niets anders is de filosofie dan het gevoel van verwondering, er is geen ander basisbeginsel dan dit.

En Aristoteles schrijft in zijn Metafysica:

Want door het verwonderen zijn de mensen, zowel nu als eerder, bij het filosoferen aanbeland.

Ik denk dat deze vaststelling wel terecht is, maar dat ze twee verschillende dingen kan betekenen: het ene goed, het andere – bullshit.

Filosoferen heeft altijd te maken met verwondering omdat filosofie ten diepste vragen stellen is – en wie een vraag stelt, doet dat omdat hij of zij een gang van zaken niet als vanzelfsprekend ervaart. Omdat er een mate van verwondering is.
Wat Plato en Aristoteles bedoelen met verwondering, echter, is volgens mij iets anders.

Het is de erfenis van Socrates om als filosoof dagelijkse begrippen uit hun context te halen en ze proberen te definiëren. Socrates toont dat vooral in de oudste Platoonse dialogen – over de moed, de vroomheid, de matigheid. Wat uit al deze onderzoeken blijkt is dat alledaagse begrippen rommelig en vaag zijn – en dat ze barsten, wanneer je hun betekenis maar ver genoeg buigt.
Vanaf Plato zijn filosofen getroffen geraakt door dit fenomeen – dat begrippen buiten hun context aan betekenis verliezen en uiteindelijk die betekenis helemaal kwijt kunnen raken, wanneer je maar lang genoeg doorgaat. Maar ze hebben er niet dezelfde conclusie uit getrokken als de meeste andere mensen: dat je dat dus maar beter niet kunt doen, omdat je anders snel in een onzinnig gesprek beland waarin iedereen langs elkaar heen praat en geen overeenstemming meer mogelijk is.

Die verwondering, waar Plato en Aristoteles het over hebben en waar Heidegger aan refereert, is volgens mij dus vooral deze: hee, concepten zijn te manipuleren tot ze onherkenbaar zijn geworden.
Dat is de kortste weg naar bullshit.

Essayist en ondernemer – en gesjeesde filosofie student – Paul Graham heeft een interessante uitleg waarom deze zinloze bezigheid 2500 jaar lang zoveel mensen heeft beziggehouden:

Als je op een onduidelijke manier over grote ideeen schrijft, produceer je iets dat tantaliserend aantrekkelijk is voor onervaren maar ambitieuze studenten. Tot je beter weet, is het erg lastig om onderscheid te maken tussen iets dat moeilijk te begrijpen is omdat de schrijver het voor zichzelf niet scherp heeft, en iets als een wiskundig bewijs, dat moeilijk te begrijpen is omdat het moeilijke ideeën weergeeft. Voor iemand die het verschil niet geleerd heeft lijkt traditionele filosofie erg aantrekkelijk: net zo moeilijk (en daarom indrukwekkend) als wiskunde, maar veel breder in onderwerpen. Dat was het wat mij als scholier aantrok.

Deze unieke eigenschap is nog eenmaliger omdat hij zijn eigen verdediging heeft ingebouwd. Wanneer dingen moelijk te begrijpen zijn, houden de mensen die vermoeden dat het nonsens is, zich meestal stil. Het valt namelijk niet te bewijzen dat een tekst betekenisloos is. Je kunt dat alleen benaderen door te tonen dat de officiële beoordelaars van sommige teksten deze niet van placebo’s kunnen onderscheiden.

En omdat filosofie niet werkt met gecontroleerde experimenten – omdat er geen tak van de filosofie is die Heidegger’s werken naast nep-teksten legt om te kijken of filosofen ze kunnen onderscheiden – daarom kan de metafysica (de verzamelnaam van filosofische bullshit) al 2500 jaar floreren.

Een non-bullshit alternatief
Graham heeft in hetzelfde essay ook een goed alternatief voor de bullshit-manier van filosoferen: hij stelt voor niet het algemene met het nutteloze te verbinden, maar het algemene met het nuttige. Volgens Graham is het met de filosofie mis gegaan toen Aristoteles besloot dat het meest algemene per definitie het meest theoretische, het meest onpraktische, het meest nutteloze vertegenwoordigde. Terwijl we in andere wetenschappen zien dat veralgemeniseringen steeds een toename in praktische toepasbaarheid laten zien.

Volgens Graham kan dit ook bij filosofie opgaan. We moeten dan gewoon beginnen bij een concreet, bruikbaar begrip en kijken of we dit op een groter gebied kunnen toepassen. En zo maar door, net zolang tot het niet meer gaat. (En dan stoppen!)
Maatstaf bij dit proces is of er iets daadwerkelijk door verandert, of mensen er ‘wijzer’ van worden.

Een voorbeeld dat Graham geeft is het bovengenoemde idee van een gecontroleerd experiment. Dat blijkt ook buiten de natuurkunde toepasbaar – maar misschien niet in de sociologie. Of het idee van evolutie. Dat komt uit de biologie en ging oorspronkelijk alleen over de ontwikkeling van soorten, maar heeft nu op velerlei gebied invloed.
Het begrip bullshit zelf – van Harry Frankfurt – kan onderzocht worden op zijn bredere toepasbaarheid. Of het concept schijngebeurtenis, van Daniel Boorstin. Of samen, zoals ik in deze essays probeer.

Waarom we dit zouden moeten doen, in plaats van de traditionele filosofie, van Socrates tot Heidegger? In de eerste plaats, omdat filosofie dan eindelijk praktisch verschil zou maken, omdat het mensen daadwerkelijk wijzer zou maken.
En op de tweede plaats, omdat iedereen het kan. Zoals Graham zegt, is beginnen met toepasbaarheid en dan de algemeenheid verhogen een geleidelijk proces, een nice gradual slope. Iedereen kan die helling beklimmen en een stapje hoger komen – en dat is voldoende. Je hoeft niet een of andere top te bereiken, als je maar wat hoger uitkomt dan waar je begonnen bent.

Dat is een manier van filosoferen zonder bullshit.