203. Over bullshit-banen

Posted on 14 jul 2018 in Blog, Bullshit, Featured

203. Over bullshit-banen

In 2013 publiceerde de Engelse antropoloog David Graeber een uitdagend essay in het tijdschrift Strike!, getiteld On the phenomenon of bullshit jobs: a work rant. Graeber sprak daarin zijn verbazing uit dat we ondanks de voortgeschreden automatisering niet allemaal 15 uur in de week werken, zoals John Maynard Keynes tachtig jaar geleden voorspelde. Waaraan besteden we al die extra arbeidstijd, die niet nodig is om onszelf van ons natje en droogje te voorzien?

Graeber’s antwoord: overbodig werk, oftewel bullshit jobs – banen die, zoals in communistische landen, eigenlijk zouden moeten verdwijnen maar vanwege een ideologie toch in stand worden gehouden. (Ik herinner me een restaurant in Boedapest, in de jaren tachtig, waar vier obers bezig waren twee klanten – een vriend en mij – heel slecht te bedienen.)

Graeber hanteert twee criteria voor wat een bullshit job is: enerzijds is het een baan die niets toevoegt aan het welzijn van de wereld en waarvan het verdwijnen geen probleem zou opleveren, anderzijds is het een baan waarvan de uitvoerende persoon zelf vindt dat die niets toevoegt.

Ik kende Graeber’s essay niet toen ik in 2016 een soortgelijke these verdedigde in een artikel over management als schijnleiderschap. Ik zeg dit maar een beetje om een veer op mijn eigen hoed te steken: ik vond toen en nu het idee van overbodig en onzinnig werk zo voor de hand liggen, dat Graeber noch ik veel originaliteit vertonen door het aan de orde te stellen.

Een betere definitie
In het laatste jaar heeft Graeber zijn essay uitgewerkt tot een boek, dat recent veel aandacht heeft gekregen. Ik kwam zo via een paar interviews en recensies bij zijn oorspronkelijke artikel terecht. En ik begon na te denken over Graeber’s definitie: bullshit-werk als werk dat door de werker zelf als overbodig wordt ervaren.
Ik weet niet of ik die definitie zo geslaagd vind.

Mijn bezwaar is tweeledig:

– deze definitie is louter uitwendig, hij zegt niks over het werk zelf;
– de cirkel wordt zo wel erg ruim getrokken: alle werk heeft wel bullshit-kanten in zich, en zou echt 30-40 procent van werkenden in Groot Britannie en Nederland hun werk als overbodig zien?

Naar mijn mening is het de moeite waard om een verschil te maken tussen overbodig werk – de derde of vierde ober in een uitgestorven restaurant – en bullshit-werk, werk dat niet alleen overbodig maar inherent onzinnig is.

Ik verwijs voor de uitwerking maar weer eens naar de oerbegrippen in deze discussie: schijngebeurtenis (David Boorstin, The Image) en bullshit (Harry Frankfurt, On Bullshit).

In het kort:
Een schijngebeurtenis is een gebeurtenis die louter wordt opgevoerd om opgemerkt te worden, verspreid en gedeeld. (schijngebeurtenissen werden vroeger in oplages en kijkcijfers gemeten, nu in retweets en likes). Schijngebeurtenissen worden opgevoerd omdat de gewone werkelijkheid onze behoefte aan prikkeling niet kan bevredigen. Ze komen tegemoet aan onze behoefte aan spektakel en creëren tegelijkertijd de behoefte aan méér spektakel.
En bullshit is de poging om iemands zaak te bevorderen door het spuien van ‘bull’, lulkoek, dat als enige rechtvaardiging heeft dat het in iemands kraam te pas komt. Bullshit is wat anders dan leugens; het kan uit van alles bestaan: fantasie, overdrijving, roddels, persoonlijke aanvallen, uitvluchten, jargon… Bullshit wordt niet verspreid om de waarheid te verbergen, het dient om te verhullen dat het de bulshitter alleen om het eigenbelang gaat – en dat de waarheid of onwaarheid van het gezegde er helemaal niet toe doet.

Wanneer we beide begrippen als het ware ineen schuiven en op werk toepassen, zouden we kunnen zeggen dat een bullshit job vooral een schijnbaan is, een zinloze bezigheid die zich als werk verhult. Het is werk dat wordt gespeeld, wordt ‘opgevoerd’. En bij die uitvoering komt heel veel lulkoek kijken, om te verhullen dat het hier om nepwerk gaat, om fake work.

Schijnwerk is dus wat anders dan overbodig werk: hoewel alle schijnbanen overbodig zijn, zijn niet alle overbodige banen schijn. Ik refereer nog maar eens aan de obers in Boedapest: hoewel die derde en vierde (en misschien zelfs de tweede) ober niet nodig waren, is het serveren van voedsel op zichzelf natuurlijk geen schijn, geen nep. Serveren draait niet om bullshit – tenzij zo’n ober zich natuurlijk belangrijk gaat maken door overbodige dingen te doen. Zoals zijn collega’s uitleggen hoe ze beter kunnen werken, of hen trachten te motiveren, of hun kwaliteit te meten – en als hij de zinloosheid van die acties dan vervolgens ook nog gaat verhullen door jargon, of door praten over strategie, dan hebben we een perfect voorbeeld van een bullshit-baan.
En van een manager – iemand die leiderschap ‘opvoert’, die schijnleiderschap creëert door middel van bullshit.

Bullshit in het kwadraat
Als we denken aan bullshit jobs, denken we wat mij betreft dus meteen aan managers, of in elk geval aan het soort managers dat het fenomeen bullshit bingo genereerde.

bullshit_1920951b

Voordat we die managers te hard vallen, moeten we echter ook bedenken dat bullshit-termen ergens vandaan komen: namelijk uit de wereld van organisatieadviezen en leiderschapstrainingen. Daar heerst de bullshit in het kwadraat.

Ideologen van de business administration zijn de grootste verspreiders van bullshit, denk ik. Het is dan ook interessant om te zien hoe zij reageren op de analyse van Graeber.

In Nederland hebben we geen grote zakengoeroes (Blanchard, Drucker, Covey, Porter et al.) maar wel mensen die hun brood verdienen met het verspreiden van hun boodschap. Zoals Ben Tiggelaar, bijvoorbeeld. Tiggelaar heeft elke zaterdag een column in de economiebijlage van de NRC, waar hij vlot schrijft over leiderschap en organisaties. Ik lees die columns elke week en ik moet zeggen: ik ben het bijna altijd eens met wat Tiggelaar schrijft. Verwonderlijk is dat echter niet, omdat de moraal van elke column de diepgang en originaliteit van een kalenderspreuk heeft.

Dit zijn de samenvattingen van zijn laatste tien artikelen:

Als mensen je vertrouwen, verbeteren alle resultaten voor jou als manager.

Vraag jezelf af: hoeveel procent van mijn werk draagt echt bij aan het welzijn van anderen?

Managers zijn er om collega’s te helpen hun werk goed te doen.

Veranderen is een leerproces.

Schrijven kan je denken scherpen, je stemming verbeteren en helpen met een verwerkingsproces.

Een goed manager beschermt zijn collega’s tegen te veel stress, onderbrekingen en afleidingen.

Je moet je standpunten over kwesties aanpassen aan je mensbeeld, niet je mensbeeld aan je standpunten.

Zeg bij vergaderpunten wat het doel is, breng structuur aan in het gesprek en rond het goed af.

Technologie maakt het leven makkelijker, maar ons ook luier.

Je kunt je beter richten op het proces dan je blindstaren op het resultaat.

Ter verdediging van Tiggelaar: hoewel het hier hier allemaal open deuren lijkt te betreffen, zijn er vast wel mensen die tegen deze tegelwijsheden zondigen. Managers die zich wel blindstaren op het resultaat. Leidinggevenden die hun werknemers stress bezorgen. Dus er zijn vast wel mensen voor wie een Tiggelaar-column een eye opener is, die inzicht biedt in het eigen gedrag of dat van collega’s. Afgezien daarvan is het wel heel veel geschreeuw en weinig wol, of misschien moet ik zeggen: veel gedraai en heel weinig brei.

De tweede van bovenstaande stellingen is de neerslag van Tiggelaar’s column over bullshit-banen, naar aanleiding van een optreden van Graeber in Amsterdam.
Tiggelaar heeft in zijn stuk wat genuanceerde (en terechte) kritiek op Graeber, maar is uiteindelijk positief over diens boodschap:

Graeber daagt ons luidkeels uit om eens diep na te denken. En wat mij betreft niet zozeer over vragen als: kloppen die cijfers precies? Of: hoeveel andere mensen hebben een bullshit-baan? De meer dappere en productieve vragen gaan over onszelf en over wat wij persoonlijk zouden moeten doen.

Tot zover heeft Tiggelaar mijn volledige instemming – hij redeneert in de geest van Montaigne en zegt dat we allereerst naar onszelf moeten kijken. Maar dan gaat hij verder:

Dus vraag ik mij af: hoeveel procent van het werk dat ik nu verricht draagt echt bij aan het welzijn van anderen en een betere wereld? En hoeveel procent van wat ik doe is eigenlijk bullshit en zou door niemand gemist worden als ik ermee stopte? Ben ik tevreden met deze verhouding? En zo niet, wanneer ga ik hier dan iets aan doen?

Als Tiggelaar vervolgens echt naar zichzelf en zijn eigen werk heeft gekeken, dan is het duidelijk dat hij niet mijn definitie van bullshit-baan heeft gebruikt: dan had hij namelijk stante pede met zijn werk moeten stoppen. Daarentegen verscheen op 9 juli vrolijk weer een nieuwe column, dus dat heeft hij niet gedaan. En ik geloof ook niet dat het meest onzinnige evenement in de Nederlandse management-wereld, Tiggelaar’s jaarlijkse MBA in een dag, al is afgezegd.

Tiggelaar heeft dus Graeber gevolgd en zichzelf afgevraagd: vind ik mijn werk overbodig? En hij heeft geantwoord: nee hoor!
Kijk, zo schiet het natuurlijk niet op. De bullshitter luistert naar zijn eigen bullshit en concludeert: good stuff. Ja, die uitkomst zal niemand verbazen. Donald Trump vindt zichzelf ook een goede president.

En dit is precies het probleem met Graeber’s definitie: niet dat er een subjectieve component in zit, maar dat hij geheel en al subjectief is. Graeber’s cijfers stoelen daarom ook op zelf-rapportage, een zeer onwetenschappelijke methode die uitnodigt tot zelfmisleiding. En dat is, volgens mij, precies wat we bij iemand als Tiggelaar zien. Geen bewuste bewuste ontwijking, maar onbewuste hypocrisie.

Maar, zult u zeggen: hoe zit dat met jouzelf? Hoe eerlijk kijk jijzelf naar jouw werk als filosoof – en hoeveel van dat werk is misschien ook wel bullshit?

Die vraag behandel ik volgende week!