193. De les van Antigone (en Creon)

Posted on 28 apr 2018 in Blog, Featured, Uncategorized

193. De les van Antigone (en Creon)

Twee weken geleden besteedde ik al aandacht aan stam-staat conflicten, geschillen waar de waarden en normen van gedeelde identiteit en autoriteit (de stam) op die van wederkerige verplichtingen en marktwerking (de staat) stuiten. Het voorbeeld wat ik besprak was een kleine oorlog tussen 1981 en 1985, toen de religieuze gemeenschap Rajneeshpuram zich een plaats in de Amerikaanse staat Oregon probeerde te verwerven. Dit conflict eindigde met een duidelijke nederlaag voor de stam, die zijn commune niet kon handhaven en na vier jaar de deuren moest sluiten. Leiders van de commune kwamen in de gevangenis, goeroe Bhagwan Shree Rajneesh werd uitgewezen naar India.

Stam-staat conflicten als het bovenstaande zijn niet zeldzaam: we vinden ze overal waar religieuze, culturele of talige gemeenschappen zich verzetten tegen de staat waar ze deel van uitmaken.
Voorbeelden uit de recente geschiedenis:
Noord-Ierse katholieken versus de Britse staat.
Basken versus Frankrijk en Spanje.
Slovenen en Kroaten versus Joegoslavië.
Palestijnen versus Israel.
Catalanen versus Spanje.

Antigone versus Creon
De oerverbeelding van een stam-staat conflict is de strijd van Antigone tegen het gezag van Thebe in de gelijknamige tragedie van Sofokles.
Niet in de zin dat Antigone behoort tot een bepaalde minderheid die zich tegen de staatsmacht verzet – maar in de zin dat ze probeert volgens stam-normen te handelen, terwijl de staat dat niet toelaat.

De voorgeschiedenis:
Nadat koning Oedipus heeft ontdekt dat hij de pest in Thebe heeft veroorzaakt (door zijn vader te doden en moeder te huwen), steekt hij zijn eigen ogen uit en gaat in ballingschap, begeleid door zijn dochters Antigone en Ismene. Zijn zonen Eteocles en Polynices strijden vervolgens om de macht over Thebe, waarbij Polynices met hulp van buitenlanders probeert de stad in te nemen. In een man tegen man-gevecht sneuvelen beide broers. Thebe wint de veldslag en Antigone’s oom Creon wordt koning.

Als eerste handeling vanuit zijn nieuwe positie bepaalt Creon dat Eteocles met alle eer moet worden begraven, maar dat niemand het lijk van Polynices mag aanraken, op straffe des doods. Zijn lichaam moet aan de aaseters worden overgelaten, als voorbeeld voor wat er met verraders gebeurt.

Enter Antigone. Als zus van Polynices weigert ze openlijk zich aan Creon’s verbod te houden, ze acht haar traditionele familieverplichtingen superieur aan haar burgerplicht.

Mij is ’t schoon te sterven na die daad.
Bemind dan zal ik rusten naast hem, die
‘k bemin, want wat mijn misdaad zal geweest zijn
was heilge plicht, en langer moet ik
de doden nog behagen dan wie hier zijn.

Creon is een andere mening toegedaan. Hoewel ook hij familieverplichtingen jegens zijn neef Polynices heeft, gaat het welzijn van de staat hem voor alles:

Wie boven zijn vaderland een vriend
in aanzien stelt, ‘k noem hem een niemendal.

Sterker nog: het landsbelang bepaalt wie er een echte vriend is en wie niet:

En evenmin zou ik een landverrader
tot vriend ooit nemen, wetend dat dit land
ons redplank is en dat, waar recht door zee
het staatsschip vaart, wij echte vrienden maken.

De clash tussen Antigone en Creon is de gepersonifieerde strijd tussen stam- en staatsnormen. Wat de strijd tragisch maakt, is dat beide protagonisten blind zijn voor het conflict in zichzelf en de strijd geheel buiten zich plaatsen.
Antigone is immers behalve zus van Polynices ook burger van Thebe, een stad die door Polynices werd aangevallen. Plus bruid van Creon’s zoon Haemon, dus toekomstig schoondochter van de koning.
En Creon is behalve koning van Thebe ook oom van Polynices en Antigone, plus vader van haar verloofde Haemon, dus Antigone’s toekomstige schoonvader.
Eigenlijk zou je verwachten dat het conflict tussen stam- en staatsbelangen beide hoofdrolspelers ten diepste verscheurt, maar dat is niet wat Sofocles toont. Hij toont, daarentegen, twee individuen die de strijd volledig buiten zichzelf plaatsen, tussen hun integrale, ‘goede’ zelf en een ‘slechte’ ander.
Met andere woorden: Sofocles toont ons twee mensen die denken dat ze in een melodrama zitten.

In een melodrama zijn de zaken helder:
Begin en einde van de strijd zijn duidelijk herkenbaar.
Op het eind van het conflict is er een winnaar en een verliezer.
De strijd vindt altijd plaats tussen, niet binnen partijen.

Tragedie wist al deze duidelijke grenzen uit. Tragedie zegt: deze strijd is geen melodrama. Er is geen begin en einde; er zijn geen winnaars en verliezers; het conflict is eigenlijk in jezelf.
Eigenlijk toont elke tragedie hoofdpersonen die ten onrechte denken dat ze in een melodrama zijn beland.

Zo ook Antigone en Creon.
Beide tegenstanders zijn er rotsvast van overtuigd dat zij het gelijk aan hun kant hebben. Tegenwerpingen – van Ismene, Haemon, koor – brengen hen niet tot andere gedachten. Zodat Antigone ten overstaan van getuigen haar ‘misdaad’ bekent en Creon haar ter dood veroordeelt (tenminste, tot opsluiting in een tombe, zodat haar waarschijnlijke dood niet op Thebe terug kan slaan).
In Creon’s ogen leidt ongehoorzaamheid aan zijn decreet tot rebellie en verzwakking van de staat:

Die ’t hoofd werd van de staat, hem dient gehoorzaamd,
in ’t kleinste zelfs, of ’t recht of onrecht zij.
[…]
Regeringloosheid: ergste van alle kwalen!
Zij ruïneert de staten, maakt de huizen
ontvolkt, doorbreekt een rot van lansen en
doet vluchten.

Zo verdedigt hij zijn onbuigzaamheid op een manier die wij, als toeschouwers, niet kunnen ondersteunen – die in onze ogen onhoudbaar lijkt. En Antigone, op haar beurt, legitimeert haar daad op een manier die alleen maar aan haar redenen doet twijfelen: ze verklaart dat ze voor haar broer niet anders kon doen, maar dat ze voor kind of echtgenoot nooit hetzelfde zou hebben gedaan:

Want was ik moeder van een kroost, of was
de dode die daar lag, mijn man, dan had
ik nooit, als volks-vijand, dat werk gedaan.
Op grond van welk principe zeg ik dit?
Wel, stierf mijn man, ik vond een andere;
een kind? Desnoods uit een nieuw huwelijk.
Doch waar mijn ouders in de Hades zijn,
geen sprake van dat ik nog broeders krijg.
Om zulke redenen heb ik u geëerd.

Je broer eren en in één adem verklaren dat kind of echtgenoot inwisselbaar zijn: dat is geen overtuigende motivatie. Dat lijkt het betoog van iemand die door haar eigen fanatisme de grens van waanzin gevaarlijk dicht genaderd is – en misschien al overgestoken.

Creon is in zijn zelfmisleiding net iets minder ver gevorderd en het is dan ook ‘logisch’ dat hij op het eind van het stuk tot inkeer komt, waar Antigone zich, gehuld in eigen gelijk, ophangt in haar graf-cel.

Niet dat Creon er aan het eind van de tragedie daarom beter uit komt dan Antigone: wat hij doet is too little, too late. Als hij de verbanning van zijn nichtje herroept heeft ze zich al opgehangen, wat vervolgens haar verloofde tot harakiri drijft en diens moeder (Creon’s vrouw Eurydice) verleidt zich eveneens in het zwaard te storten.
Zodat Creon alleen achterblijft, smekend om een snel, verlossend einde:

O wee, o wee
Geen sterfelijk mens
die ooit mij ontneemt
mijn rampen, mijn schuld!
Ik heb u gedood,
Ik, arme, ik, ja,
ik zelf die het zeg.

[…]
Welaan dan, welaan,
verschijne de dood
als laatste der reeks,
de dag die mij brengt
mijn opperste doel.
Hij komt. En komt er nimmer nog een.

Terwijl de koning wordt afgevoerd, spreekt het koor de moraal van het stuk uit:

De eerste grondslag voor ’t geluk
is steeds bezonnen zijn.
En plichtvergeten mag men nooit
jegens de goden zijn.
Zijn grootspraak boet de trotse man
met zware slagen,
en leert de wijsheid slechts
in late levensdagen.

Je zou dit kunnen uitleggen als een advies om vooral stamnormen te respecteren – en als een rechtvaardiging van Antigone. Maar ik denk dat het anders ligt. Ik denk dat het koor hier uitspreekt dat ware bezonnenheid (als grondslag voor geluk) niets vergeet. Dat het geen dimensie negeert, dat het oog heeft voor zowel stam- als staatsbelangen.
Bovenstaand advies is aan Creon gericht. Ik denk niet dat Sofocles de positie van Antigone onvermeld laat omdat zij gelijk zou hebben gehad. Antigone is net zo ‘fout’ als Creon, haar blinde vlek is even groot.

Wat Sofocles zegt is wat eigenlijk alle grote tragedies zeggen: dat hier een conflict op de spits is gedreven terwijl er ook verzoening denkbaar was geweest. Of, wat nog beter zou zijn: verzoening door middel van een ‘bezonnen’ wet of instelling, die het hele conflict had voorkomen.

De les die Antigone en Creon ons leren is een dubbele:
– drijf conflicten niet op de spits; je denkt misschien dat je in een melodrama zit en dat je de strijd kunt ‘winnen’, maar dat is – letterlijk – een tragische vergissing;
– probeer conflicten te voorkomen door erop te anticiperen en ze via wetgeving en instituties op te lossen.

Ik geef toe: in het geval van Antigone was er misschien geen institutie denkbaar dat het probleem van Polynices’ begrafenis zou hebben opgelost – daarvoor is het aanvallen van je eigen stad met buitenlandse troepen misschien te uitzonderlijk. Dat laat echter onverlet dat in vele andere situaties een structureel compromis de angel uit het conflict kan halen.

In Spanje, bijvoorbeeld, had een ruimere mate van decentralisatie het Catalaanse conflict waarschijnlijk binnen de perken gehouden. Nu staan beide partijen tegenover elkaar als Antigone en Creon, beide blind voor de gevolgen van een escalerend conflict. En als ze niet snel doorkrijgen dat ze niet in een melodrama maar zitten, maar in een tragedie, zal het toneel niet alleen gevuld worden met gevangenen (zoals nu de Catalaanse leiders), maar met doden en gewonden.