173. Nogmaals: Seneca’s voorbeeld

Posted on 27 nov 2017 in Blog, Featured, Uncategorized

173. Nogmaals: Seneca’s voorbeeld

Vorige week besprak ik de morele adviezen van Lucius Annaeus Seneca en vroeg me af of die adviezen werken, ook gezien het feit dat Seneca ze zelf niet leek op te volgen. In navolging van geschiedkundigen uit de oudheid moest ik mijn oordeel opschorten, omdat we niet precies weten hoe we Seneca’s gedrag moeten inschatten. Wel blijft de kritiek van Michel de Montaigne staan: dat Seneca’s advies uiteindelijk neerkomt op de raad: wees wijs! terwijl hij niet zegt hoe je wijs kunt worden.

Een moderne verdediger van Seneca is Nassim Nicholas Taleb, die in boeken als Fooled By Randomness, The Black Swan en Antifragile preekt hoe je met de wisselvalligheden van het leven moet omgaan.

Taleb bepleit ten eerste een beter bewustzijn van wat hij fragiliteit noemt – onze kwetsbaarheid voor plotselinge, onvoorziene tegenslagen.
Dat bewustzijn is nodig, niet alleen omdat er altijd een (echte of spreekwoordelijke) storm kan komen die ons huis omver blaast, maar omdat we de neiging hebben zowel de mogelijkheid als de ernst van die storm te onderschatten. We zijn als kalkoenen die van 1 januari tot 25 december welgemoed de dag tegemoet zien, omdat we ons niet voor kunnen stellen dat die dag anders zal zijn dan de voorafgaande. Beetje rondlopen, gevoerd worden, slapen… het leven is goed als kalkoen. Tot het kerstmis wordt en we naar het slachthuis worden gebracht.
Taleb noemt dit het kalkoen probleem – onze neiging om de toekomst af te meten aan het verleden en te verwachten dat de dag van morgen ruwweg hetzelfde zal brengen als die van gisteren en vandaag. Allerlei onvoorziene gebeurtenissen (die hij Zwarte Zwanen noemt) maken echter duidelijk dat de wereld niet zo simpel in elkaar zit.

Antifragiliteit
Maar Taleb heeft meer te melden dan een waarschuwing tegen de wispelturigheid van Vrouwe Fortuna. En hij wil dat we meer doen dan ons indekken tegen tegenslagen. Verzekeringen, nooduitgangen, reserves – dat zijn allemaal nuttige manieren om na een ramp weer op dezelfde voet verder te kunnen gaan. Maar Taleb wil meer dan dit, méér dan een terugkeer naar de toestand van voor de catastrofe.
Hij wil dan we van een onverwachte tegenslag profiteren.

Sommige dingen profiteren van schommelingen, stress, mislukkingen, onvoorziene gebeurtenissen. Deze dingen zijn niet breekbaar en ze zijn meer dan robuust – ze zijn antifragiel.
Wind blaast een kaars uit en wakkert een vuur aan. We moeten als een vuur zijn, zegt Taleb, niet als een kaars.

We zijn breekbaar of fragiel, als we bij spelingen van het lot meer te verliezen hebben dan te winnen.
We zijn robuust, als we niks te winnen en niks te verliezen hebben.
We zijn antifragiel, als we meer te winnen hebben dan te verliezen.

Caleb noemt deze laatste verhouding positieve asymmetrie – en hij ziet deze antifragiliteit ook bij Seneca. En dan vooral in diens omgang met geld.

Zoals ik de vorige week al memoreerde, was Seneca enorm rijk. Waarschijnlijk was hij de rijkste man van zijn tijd.
In het algemeen maakt rijkdom iemand fragiel.
Ten eerste hebben wij allemaal de psychologische voorkeur om te houden wat we hebben; we hechten daar meer aan dan aan het vergaren van nieuwe bezittingen. Met andere woorden: we beleven weinig plezier aan 100 euro erbij, maar een verlies van 100 euro doet ons pijn.
Bovendien heeft een rijk man veel te verliezen, veel meer dan een bedelaar (zoals een andere filosoof, Seneca’s grote voorbeeld Demetrius).

Hoe bereikte Seneca zijn antifragiliteit? Volgens Taleb beschermde hij zichzelf tegen de nadelige effecten van rijkdom door zich niet aan zijn geld te hechten. Seneca oefende zich in matigheid (hij at sober, droeg simpele kleren, reisde met slechts twee slaven…) en hij mediteerde over het verlies van zijn rijkdom, zodat hij voorbereid zou zijn als hij een keertje alles mocht verliezen.

Een wijze man is de meester van zijn geld, een niet-wijze de slaaf. Seneca zag zichzelf als wijze. Hij claimde dat het niet geld was dat gelukkig maakte en dat het verlies van dat geld hem daarom ook niet kon treffen. Dan kon hij het toch net zo goed houden – om te genieten van de vrijheid en de mogelijkheden die financiële onafhankelijkheid biedt?

Deze houding: ‘het verlies van geld doet me niks, maar als ik het heb geniet ik ervan’ – meent Taleb als de asymmetrische houding van antifragiliteit te herkennen. Geen nadelen, alleen voordelen.

Meditatie
Ik gebruikte hierboven het begrip mediteren, om aan te geven hoe Seneca zich op zijn mogelijke verliezen voorbereidde. Dit betekent dat hij het verlies van zijn rijkdom contempleerde, maar ook, in een andere betekenis, ermee oefende.

Heeft Taleb gelijk en is een bezinning op mogelijke tegenslagen een goede manier om je op die tegenslag voor te bereiden?
In de klassieke komedie When Harry Met Sally wordt dit standpunt verdedigd door Billy Crystal, die bepleit om vaak aan de dood te denken, als voorbereiding op when the shit comes down. Meg Ryan suggeert dat hij zijn leven verpest met het wachten op de dood.

Ik heb grote vraagtekens bij de techniek van meditatie als voorbereiding op ongeluk. Ik zie drie problemen:

1. Het is maar de vraag of je jezelf door het verbeelden van rampen op ellende kunt voorbereiden.
2. Misschien verpest de meditatie op ellende je leven, in palaats van het beter te maken.
3. Misschien zijn er betere manier om antifragiel te worden.

1. Seneca’s argument voor oefening in rampspoed is dat je geen ‘beginner’ wilt zijn als het ongeluk je treft: Oefen verbanning, stormen, oorlogen, ziekten en schipbreuken, zodat je in tegenslagen geen beginner bent (samengesteld uit twee brieven uit Ad Lucilium Epistolae Morales). Maar in hoeverre is het mogelijk op een oorlog te anticiperen door hem jezelf voor te stellen? Ik betwijfel heel sterk dat ik voldoende verbeeldingskracht heb om me alle afschuwelijkheden van een oorlog voor te stellen. En ik denk niet dat ik bij een echte schipbreuk, wanneer ik in het water lig en dreig te verdrinken, troost put uit het feit dat ik me dit al een keer heb ingebeeld.
Ik denk dat we bij zaken die we niet hebben meegemaakt altijd beginners zijn, dat valt niet te vermijden. Het is de daadwerkelijke ervaring die een verschil maakt, niet het voorstellen van die ervaring.
Bedenk hoe visualisatie in de praktijk werkt, bijvoorbeeld in topsport. Daar probeert een sporter zich voor te stellen hoe een bepaalde taak (het lopen van een honderd meter, het slaan van een service) moet worden uitgevoerd. Maar dit werkt pas als er met deze handeling ervaring is opgedaan en als er een herinnering is om uit te putten. je kunt wel bij de eerste tennisles tegen een kind zeggen: stel je voor hoe het is om een ace te slaan – maar dan krijg je alleen een vage fantasie, niet de gedetailleerde motorische voorstelling die tot een verbeterde opslag leidt.

2. Tegen het zwelgen in morbide fantasieën spreekt het argument dat die fantasie emotioneel even vervelend kan zijn als de echte ervaring. De mogelijkheid van lijden maakt ons even bedroefd als het echte lijden. Van wie die uitspraak is? Van Seneca zelf, in een andere brief aan Lucilius! In zijn essay Over fysionomie citeert Montaigne Seneca tegen zichzelf en hij voegt toe: waarom laadt je jezelf op met dergelijk zware gedachten, de lasten komen snel genoeg vanzelf! En Seneca zegt zelf, in weer een andere brief, dat het geen zin heeft om op toekomstige rampen te anticiperen en het heden te verliezen door angst voor de toekomst.

3. Zijn er betere manieren om je op tegenslag voor te bereiden dan er alvast over na te denken? Waarschijnlijk wel.
Ik zou willen voorstellen dat je niet de gewoonte aanleert je rampspoed voor te stellen, maar dat je investeert in een voorraad aan optimisme, hoop en vertrouwen.

Optimisme bouw je op door als uitgangspunt te nemen: tegenslag is maar tijdelijk (deze vervelende situatie komt ook weer tot een eind), komt van buiten (ik ben niet ziek omdat ik het verdiend heb) en is maar beperkt (pech in het spel, geluk in de liefde).

Hoop bouw je op door op concrete verbeteringen te hopen – niet zo maar in het wilde weg op een ideale toekomst of een reddende engel. Wanneer je hoop investeert in kleine, haalbare stappen, kan er een opwaartse spiraal ontstaan, een virtuous circle. Omdat je in het succes van je eerste stap gelooft, heb je ook de energie die stap te zetten. En als dat goed gaat, krijg je hoop dat de volgende stap ook haalbaar is. Waardoor je ook die weer durft te zetten, enzovoort.

Op deze manier verandert hoop (je startkapitaal) langzamerhand in vertrouwen – in winst. En samen zorgen optimisme, hoop en vertrouwen ervoor dat je in crisissituaties overeind blijft, sterker nog, dat een crisis het beste in je naar boven haalt.

Dat is pas een positieve asymmetrie: als er niks vervelends gebeurt ben je desondanks al positief gestemd. En als er wel iets ergs gebeurt, grijp je die gelegenheid aan om jezelf van je beste kant te laten zien!

Nou dat noem ik antifragiliteit.