172. Seneca’s voorbeeld

Posted on 20 nov 2017 in Blog, Featured, Uncategorized

172. Seneca’s voorbeeld

Lucius Annaeus Seneca heeft een aantal morele verhandelingen geschreven, waarin hij mensen aanraadt wat ze moeten doen – wanneer ze een geliefde is overleden, wanneer ze last hebben van woedeaanvallen, wanneer ze keuzes maken in hun carrière, wanneer ze ongelukkig zijn. Maar bracht hij in praktijk wat hij voorschreef, of, in de termen van een Amerikaanse uitdrukking: he talked the talk, but did he walk the walk?

Het zal duidelijk zijn waarom een dergelijke vraag relevant is: niet alleen is het moeilijk te verdragen om advies te krijgen van iemand die zich niet aan zijn eigen regels houdt – als iemand die nooit in de keuken komt een kookboek schrijft, zou je ook aarzelen zijn recepten te volgen. Je kunt er dan niet op vertrouwen dat het werkt.
Er zijn dus twee problemen met mensen die hun eigen raad niet opvolgen: hypocrisie en (betwijfelbare) effectiviteit.

Over Woede
Nemen we eerst het probleem van effectiviteit.
Een van Seneca’s verhandelingen gaat over woede. De Ira beschrijft hoe je jezelf, of een andere woedende persoon, kunt kalmeren. Seneca heeft daarvoor een paar adviezen die op het eerste gezicht heel plausibel lijken:

– onderdruk je woede meteen, zodat hij niet uit de hand loopt
– bedenk dat een krenking altijd uit verkeerd denken voortkomt en in die zin dus ‘per ongeluk’ is
– verplaats jezelf in de ander
– wees niet overgevoelig
– vraag jezelf af of een als krenking ervaren daad of woord wel als zodanig bedoeld was.

Als ik Seneca lees, dan komt mij dit allemaal als goed advies voor. Dat zou kunnen werken, denk ik.
Maar.
Stel dat ik uit een biografie van Seneca zou weten dat hij tot het eind van zijn leven vaak ten prooi viel aan woedeaanvallen. Wat dan? Dan zou ik aan de effectiviteit van zijn vuistregels gaan twijfelen.
Sterker nog: ik weet dat Seneca, ruim na het schrijven van De Ira, de leraar en belangrijkste adviseur van keizer Nero is geweest – niet een man die om zijn gelijkmatige humeur bekend stond. Ongetwijfeld heeft Seneca zijn leerling ook deze adviezen gegeven, maar het lijkt er niet op dat Nero ze succesvol heeft toegepast. Wat zegt dat over hun werking?

Duble_herma_of_Socrates_and_Seneca_Antikensammlung_Berlin_07

Het voornaamste bezwaar tegen Seneca’s anti-woede recept is echter geformuleerd door Michel de Montaigne. In zijn essay Over IJdelheid reduceert hij alle stoïcijnse regels – correct – tot het voorschrift de Rede te volgen. Alleen de Rede zal je redden, zeg maar.
Montaigne geeft toe dat Seneca en co. hiermee een punt hebben, maar hij voegt toe dat dit advies eigenlijk hetzelfde zegt als: wees wijs!

Zulk een oplossing ligt aan gene zijde van wijsheid: wijsheid maakt het en produceert het. Het is alsof een dokter een wegkwijnende patiënt toeschreeuwt dat hij vrolijk moet zijn; hij zou al iets minder dom advies geven als hij zei: word beter!

Dit lijkt mij geheel juist geanalyseerd – en redelijk fataal voor Seneca’s aanpak. Zeker, de Rede is de beste verdediging tegen woede, tegen overmatige rouw, tegen verkeerde keuzes in het leven. Maar dan moet je die Rede wel kunnen gebruiken!
Wijsheid is de juiste omgang met de hindernissen en tegenslagen in het leven, maar je wordt niet wijs door het advies ‘ga op juiste wijze om met problemen’.

Seneca veronderstelt dat je wijs bent en dat je zijn recepten kunt toepassen, maar jouw probleem is dat je die wijsheid nog helemaal niet hebt!

Ik zal een andere keer bespreken hoe je uit deze vicieuze cirkel komt. Nu wil ik overgaan naar het tweede probleem van morele adviezen: hypocrisie.
Was Seneca zelf een hypocriet, in de zin dat hij anderen allerlei adviezen aan de hand deed, maar zich daar zelf niet aan hield?

Over geld
In zijn essay over het gelukkige leven De Vita Beata gaat Seneca expliciet in op de beschuldiging van hypocrisie:

Stel dus, dat iemand van hen die altijd keffen tegen de filosofie, nu zou zeggen, zoals ze dat dikwijls doen: ‘Waarom ben je met je woorden dapperder dan in je leven? Waarom praat je onderdanig tegen een hoger geplaatste, vind je geld een onmisbaar hulpmiddel voor je, ben je verontrust over verlies, waarom stort je tranen als je hoort dat je vrouw of vriend is gestorven, waarom let je angstvallig op je goede naam en ben je zo geraakt door kwaadaardige praatjes?

Seneca zou in zijn antwoord de beschuldigingen natuurlijk kunnen ontkennen, maar dat doet hij niet. Integendeel, hij doet er nog een schepje bovenop:

In het volgende zal ik je nog steunen bij je verwijten en mijzelf meer voor de voeten werpen dan jij denkt…

Zijn verweer is dus niet: ik ben niet hypocriet, want ik volg in mijn leven precies mijn voorschriften. Zijn verdediging luidt: ik kan mijn eigen woorden nog niet waarmaken, maar ik probeer het wel. En met dat proberen doe ik al meer dan de meeste mensen!

Ik ben geen wijze en, om je boosaardigheid voedsel te geven, ik zal dat ook nooit zijn. Eis dus van mij niet dat ik gelijk ben aan de besten, maar dat ik beter ben dan de slechten. Voor mij is et al voldoende elke dag iets van mijn zwakheden weg te nemen en mijn verkeerde inzichten te bezweren.

En zo gaat het nog even door. Ik ben niet wijs, zegt Seneca dus – ik ben alleen iemand die begeert wijs te worden. Dat is het, wat het betekent om filosoof te zijn. En daarmee heeft hij natuurlijk een punt.
Een wijsgeer is niet iemand die wijsheid claimt, maar zegt daarheen onderweg te zijn. Zonder de zekerheid daar ooit aan te zullen komen.
Filosofie, zo is de traditie in het Westen, is meer een kwestie van zoeken dan van vinden.

Maar maakt Seneca zich er niet een beetje gemakkelijk van af? Hij eist van zijn denkbeeldige gesprekspartner (en lezers) bewondering vanwege zijn hoge idealen:

Is het te verwonderen dat zij die een zo steile weg kiezen niet helemaal boven komen? Maar als je een man bent, moet je vanwege hun grootste poging tegen hen opzien, ook als ze vallen.

Mmmm. Ik zou zeggen: ja, als we duidelijk zien dat iemand die steile weg bewandelt. Als we iemand zien zwoegen, de ene stap voor de andere zien zetten, misschien langzaam en wellicht soms naar beneden glijdend – twee stappen vooruit, een terug.
We willen best punten geven voor inzet, maar dan moet die inzet duidelijk zijn en dan moet het helder zijn waar die inzet op gericht is.

En hier gaat het mis bij Seneca.
Het zij verre van mij na tweeduizend jaar een definitief oordeel over onze Lucius Annaeus uit te spreken. Maar het punt is: ook geschiedkundigen die in tijd veel dichter bij hem staan, hebben moeite gehad om te bepalen hoe ‘stoïcijns’ Seneca was. Tacitus, die een generatie na Seneca leefde en hem redelijk welgezind was, maakt desondanks duidelijk dat Seneca alles deed om bij keizers Claudius en Nero in het gevlei te komen. Waarschijnlijk stemde Seneca er (wellicht met tegenzin) mee in dat Nero zijn moeder Agrippina liet vermoorden. Wat zeker is, is dat hij daarna een huichelachtige speech voor de keizer schreef.
En een eeuw later is Cassius Dio nog veel strenger voor Seneca:

En dit was niet de enige keer dat zijn gedrag diametraal tegenover de leer van zijn filosofie stond. Want terwijl hij tirannie veroordeelde, werd hij de leraar van een tiran; terwijl hij tegen parasieten van de macht sprak, hield hij zich zelf niet ver van het paleis; en hoewel hij niets goeds te zeggen had over vleiers, slijmde hij zelf voortdurend bij Messalina en de ministers van Claudius, dusdanig, dat hij zelfs vanuit zijn verbanning een boek stuurde dat hen prees – en dat hij later uit schaamte liet verdwijnen. Hoewel hij rijken niet hoog had zitten, vergaarde hij zelf een fortuin van 300 miljoen sesterties; en hoewel hij de extravaganties van anderen bekritiseerde had hij zelf vijfhonderd tafels van citrushout en ivoren poten, allen identiek, die hij bij banketten gebruikte.

Nogmaals: na tweeduizend jaar kunnen we geen definitief oordeel over Seneca vellen. Maar als tijdgenoten niet duidelijk zagen dat hij die ‘steile weg’ aan het bewandelen was – of als dat alleen geconcludeerd kon worden uit wat Seneca schreef, niet uit wat hij deed – dan boeten zijn adviezen veel van hun waarde in

In De Vita Beata voert Seneca aan het slot Socrates ten tonele, als kampioen van de filosofen. Maar je zou kunnen zeggen dat deze tactiek als een boemerang bij hem terugkeert. Van Socrates komt immers uit alle bronnen maar één consequent beeld naar voren: van de onvermoeibare zoeker naar het Goede, die niet maalde om rijkdom, status of zelfs maar om zijn eigen leven – en die welgemoed dolle kervel dronk toen de rechtbank van Athene hem daartoe veroordeelde.

seneca

Seneca’s zelfmoord is vaak vergeleken met die van Socrates, maar steekt daar toch bleekjes bij af: niet zozeer omdat de dolle kervel (hij wilde hiermee Socrates bewust imiteren) niet werkte en hij moeizaam met veel aderlatingen in een warm bad zijn dood moest bewerkstelligen, maar omdat hij met zijn dood geen principiële daad stelde – zoals Socrates wel deed.
Socrates zei met zijn zelfmoord (waaraan hij best had kunnen ontkomen): de uitspraak van de rechtbank mag onrechtvaardig zijn, als burger van Athene accepteer ik hem.
Seneca zei met zijn zelfmoord: als ik het nu zelf niet doe, komen zo dadelijk Nero’s soldaten om het voor mij te doen. Laat ik met deze daad mijn imago beschermen (en dat was ook letterlijk het woord dat hij gebruikte: imago).

Zeker: in een kwartet van ‘filosofen die door het gezag vermoord zijn’ zou je Seneca nog wel aan Socrates koppelen (en aan Boethius en Giordano Bruno). Maar verder zijn de verschillen groter dan de overeenkomsten.