163. De redelijkheid van Sophie’s keuze

Posted on 14 sep 2017 in Blog, Featured, Uncategorized

163. De redelijkheid van Sophie’s keuze

Rivaliteit tussen broers en zussen is van alle tijden. De bijbel staat er vol mee: Kain en Abel, Jacob en Esau. Romeinen verhaalden hoe hun stichter Romulus zijn broer Remus vermoordde. Thyestes en Atreus vochten over de troon van Mykene, leidend tot een familiedrama dat zich over meerdere generaties uitspon.

Onze samenleving koestert de droom van gezinsharmonie, maar vanuit het perspectief van de biologie (of de economie) is het logisch dat er belangenconflicten bestaan tussen broers en zussen.
Hoewel mijn zus en ik verwant zijn, ben ik, om het zo te zeggen, meer verwant met mijzelf dan met haar. Ik val genetisch volledig met mijzelf samen en met haar maar voor vijftig procent. Ik gun haar natuurlijk het beste, maar ik gun het mijzelf méér.
Dat is normaal.

Er zijn natuurlijk situaties denkbaar waarin ik een bepaald goed mijn zus meer gun dan mijzelf. Ruwweg gesproken is dit het geval wanneer haar kans op overleven er twee keer zoveel mee vergroot wordt als mijn kans. Bijvoorbeeld als zij honger of dorst heeft en ik niet. Of wanneer ik weet dat ik aan iets toch niets meer heb, en zij wel. Bijvoorbeeld: als ik naar een flat verhuis, kan ik haar best al mijn tuingereedschap geven.

Voor een ouder kan het best lastig zijn om geconfronteerd te worden met de wensen van meerdere kinderen, die je niet tegelijk kunt vervullen. Een moeder kan bijvoorbeeld óf haar hongerige baby voeden, óf met een jengelende kleuter spelen, niet allebei. Keuze voor het ene sluit het andere uit en betekent dus een keuze voor een kind en tegen het andere.

Soms maakt een keuze niets uit, omdat hij tijdelijk en relatief is. Bijvoorbeeld: een vader gaat nu met een kind voetballen en later met een ander kind lezen. Dan is de belangentegenstelling teruggebracht tot de vraag, wie er het eerste aan de beurt komt. Maar een keuze kan ook tragisch zijn – wanneer het een alles-of-niets kwestie is. Bijvoorbeeld in Sophie’s Choice, waarbij een moeder moet kiezen tussen haar twee kleine kinderen, om er althans eentje van de dood te kunnen redden.

“Dwing me niet te kiezen,” hoorde ze zichzelf fluisterend smeken, “ik kan niet kiezen.”
“Stuur ze allebei daarheen, dan,” zei de dokter tegen de hulp, “naar links.”
“Mama!” Ze hoorde Eva’s dunne maar doordringende kreet op het moment dat ze het kind van haar weg stootte en met een onhandige, struikelende beweging van het beton opstond. “Neem de kleine! riep ze, “Neem mijn kleine meid!”

In de roman van William Styron noemt de verteller de actie van de SS-dokter de ‘ultieme zonde’. Wat de daad zo diabolisch maakt, is de wetenschap dat elke keuze Sofie met een ondragelijk schuldgevoel zal belasten. Als ze niet kiest, offert ze beide kinderen op terwijl ze er eentje had kunnen redden. Als ze voor haar dochtertje kiest, veroordeelt ze haar zoon ter dood, en andersom. Sophie’s keuze verwoest haar leven, omdat ze tussen twee ‘dingen’ moet kiezen die heilig voor haar zijn – haar zoontje en haar dochtertje – en ze deze keuze niet kan ontlopen: ze kan niet niet kiezen, anders neemt de SS-officier allebei de kinderen mee.

Kiezen als je geen favoriet hebt
In principe hebben ouders natuurlijk geen favorieten, omdat ze met elk van hun nakomelingen voor vijftig procent verwant zijn (de helft van de genen komt van de ene, de helft van de andere ouder). In Sophie’s Choice blijkt uit niets dat Eva of Jan (het zoontje) Sophie liever is dan het andere kind, dus dat er een psychologische reden zou zijn om voor een van de twee te kiezen. Het is trouwens maar de vraag of een dergelijke voorkeur de keuze gemakkelijker zou maken en het schuldgevoel minder.

Hoe dan toch te kiezen?

Elke ouder van meerdere kinderen moet voortdurend de belangen van deze nakomelingen tegen elkaar afwegen en keuzes maken. In de woorden van bioloog Robert Trivers: alle ouders verdelen over hun kinderen een bepaalde mate van ouderlijke investering, dat wil zeggen:

elke investering door een ouder in een individuele nakomeling die de kans op overleven (en reproduceren) van deze nakomeling vergroot ten koste van de mogelijkheid om in een andere nakomeling te investeren.

Onder deze investering valt dus alles wat aan een, maar niet aan een ander kind ten goede komt en daarmee diens kansen vermindert.
Wat het verdelen van de ouderlijke investering lastig maakt, zijn twee dingen:

1. Een ouder is evenveel verwant aan elk kind, maar een gelijke verdeling van investeringen levert niet altijd het maximale rendement op. Waar een ouder op uit is, is een zo groot mogelijke kans op overleven voor alle kinderen samen. Of nog preciezer: voor zoveel mogelijk nakomelingen. In extreme situaties kan het kan nodig zijn een kind op te offeren voor de welzijn van de rest, zoals in het lied van Drs. P:

Stel, je hebt in een situatie van hongersnood drie kinderen: een baby, een 8-jarige en eentje van 16. Het is dan eerlijk, maar niet slim om elk 1/3 brood te geven. De baby heeft misschien liever moedermelk. De 16-jarige kan misschien voor zichzelf zorgen. Het is heel goed denkbaar dat je het hele brood, of in elk geval het grootste deel, aan de 8-jarige geeft en dat dit de optimale verdeling is met het oog op ieders overlevenskans. Dit bepalen vergt echter voortdurend een ingewikkelde inschatting, waarbij je moet afgaan op de signalen van de kinderen en je eigen waardering van de omstandigheden en vooruitzichten.
2. Een ouder zal alle investeringen zo eerlijk mogelijk willen verdelen, maar elk kind wil graag meer dan zijn broer of zus – tot een maximum van twee maal de ‘overlevensopbrengst’ van de ander. Ergens tussen een evenredige verdeling en een hoeveelheid waarbij zelfs het meest egoïstische kind zegt: ik heb genoeg, zit een grijs gebied waarover strijd gevoerd kan worden – en zal worden, volgens Trivers. Kinderen zullen deze strijd op een psychologische manier voeren, door meer honger of angst te tonen dan ze eigenlijk voelen en zo op het gemoed van hun ouders te spelen. De signalen van kinderen zijn dus niet altijd betrouwbaar: ze kunnen huilen omdat ze pijn hebben of omdat ze graag aandacht willen.

In Sophie’s Choice ontstaat er geen echte strijd omdat het allemaal zo snel gaat. En Eva’s kreet is bovendien oprecht – ze hoeft haar angst niet te faken.
Sophie moet echter nog steeds probleem 1 oplossen: welk kind vertegenwoordigt de grootste bijdrage tot de overlevenskans van haar nakomelingen als geheel?
Hoewel ze overmand is door emoties maakt Sophie in deze noodsituatie de keuze die het meest rationeel is: ze offert het jongere kind op ten gunste van het oudere.
In Jan heeft Sophie al jaren meer zorg geïnvesteerd en de kans is simpelweg groter dat die investering zich zal uitbetalen. Voordat Eva zelfs maar op hetzelfde niveau van fitness zal komen is er nog jaren zorg nodig. Het is dus logisch voor het oudere kind te kiezen.

Is het raar dat Sophie op zo’n emotioneel moment zo’n rationele beslissing neemt? Nee, dat is precies waar emoties voor zijn. Emoties zijn systemen die onze reacties op de wereld afstemmen op onze doelen. Ze nemen ons het oordelen uit handen wanneer er geen tijd is om rustig te overwegen of wanneer er geen duidelijk verschil bestaat tussen twee alternatieven.
In Sophie’s situatie doen haar emoties wat ze moeten doen: ze geven de erfelijke eigenschappen van Sophie het meeste kans om voort te leven, door te kiezen voor de bundel genen in Jan.
Niet omdat de kans groter is dat een bepaald gen in Jan kan worden aangetroffen (dat is 50%, net als bij Eva), maar omdat de kans groter is dat Jan dit gen op zijn beurt weer zal doorgeven aan een volgende generatie.

Evolutie draait om kansberekening – en onze emoties daarom ook.

Zoals gezegd: in een andere situatie, als het niet een alles-of-niets keuze betreft, valt de beslissing misschien heel anders uit. Dan kan het logisch zijn om juist voor de jongste te kiezen, omdat die het meer nodig heeft en het oudere kind voor zichzelf kan zorgen. Maar in de extreme context van Auschwitz doet Sophie precies waartoe miljoenen jaren van evolutie haar ‘duwen’. En ze maakt een keuze die psychologisch onmogelijk is – en tot een getormenteerd leven en zelfmoord zal leiden – maar in evolutionaire termen volstrekt redelijk.

Trouwens: die tegenspraak tussen evolutionair en psychologisch – die is in zichzelf al tragisch.